Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Jan Adriaan Pieter RIS Lambers]LAMBERS (Jan Adriaan Pieter RISGa naar voetnoot1), geboren te Wilsum (Ov.) den 26en Aug. 1825 uit het huwelijk van Hendrik Lambers, predikant ald., en van Anna Dingenum, volbracht zijn academische studiën aan de hoogeschool te Groningen (ingeschr. ald. 27 Aug. 1847). Den 2en Oct. 1851 door het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland toegelaten tot de Evangeliebediening in de Ned. Hervormde Kerk werd hij den 15en Aug. 1852 te Eierland op Texel bevestigd door Ds. C. Vrendenberg, pred. te Burg op Texel (m. Dt. XXXIII:11a; intr. m. 2 Cor. XIII:9b). Vandaar vertrok hij naar Schraard, waar hij den 26en Febr. 1860 bevestigd werd door Ds. L.D. Westerloo, pred. te Wons en Engwier (m. 2 Tim. I:8a; intr. m. Ez. III:17-19; afsch. te Eierland 12 Febr. m. 1 Joh. II:18a). Nog geen 14 maanden diende hij deze gemeente; den 28en Apr. 1861 nam hij van haar afscheid (m. 1 Cor. II:1-5) wegens vertrek naar IJsselmuiden, waar Ds. B.R. Damsté, pred. te Wilsum hem den 5en Mei d.a.v. bevestigde (m. Col. III:23, 24; intr. m. 1 Cor. III:11). Ook hier duurde zijn bediening korten tijd; den 28en Sept. 1862 hield hij er zijn afscheidspreek (m. denzelfden tekst als te Eierland), om zich den 5en Oct. d.a.v. te verbinden aan de gemeente van Maassluis (m. 1 Tim. I:15), na bevestigd te zijn door Ds. D.P. Knuttel, pred. ald. (m. Jac. I:21b, 22). Zijn vierde gemeente was die te Heeg, waar zijn bevestiging den 15en Juli 1866 geschiedde door | ||
[pagina 490]
| ||
Ds. W. Callenbach, pred. te Gaastmeer (m. 2 Cor. III:5b; intr. m. 1 Cor. III:11; afsch. te Maasluis 8 Juli m. Openb. III:1-6). Vervolgens diende hij de gemeente van 's-Grevelduin-Capelle. Hier trad den 3en Dec. 1871 als zijn bevestiger op Ds. J.G. Ormel, pred. te Loon op Zand (m. Joh. XXI:16; intr. m. 1 Cor. IV:1, 2; afsch. te Heeg 26 Nov. m. 1 Cor. II:1-5). Zijn zevende standplaats was Maasland, waar hij den 3en Mei 1874 intrede deed (m. 1 Cor. IV:1, 2) na bevestigd te zijn door Ds. E.C. v. Baerle, pred. te Maassluis (m. Joh. XX:21a). Door ziekte en sterfgeval in zijn gezin verhinderd dit zelf te doen, werd namens hem den 26en Apr. door Ds. J.C. Montijn, pred. te Sprang een kort woord van afscheid tot de gemeente van 's-Grevelduin-Capelle gesproken over Jac. IV:14b, nadat Ris Lambers zelf, voorziende dat hij den 26en aan huis gebonden zou zijn, reeds den voorafgaanden Zondag een afscheidswoord tot de Gemeente had gericht. Van Maasland voerde zijn weg naar Barneveld, zijn laatste gemeente, die hij het langst heeft gediend. Den 8en Oct. 1876 werd hij aldaar bevestigd door Ds. S. Kalma, oudste pred. ald. (m. 2 Cor. V:28a; intr. m. 2 Tim. IV:1-5; afsch. te Maasland 1 Oct.) Hij bleef te Barneveld werkzaam tot zijn overlijden den 4en Juli 1897. Ris Lambers' naam had gedurende vele jaren een bekenden klank in de Ned. Hervormde Kerk. Tal van gemeenten begeerden hem als haar predikant, niet alleen de hierboven genoemde, maar ook vele anderen, die vergeefs een beroep op hem uitbrachten. Zijn prediking was streng rechtzinnig, maar aanvankelijk was zij dit niet. Eerst voelde hij zich geestverwant met zijn leermeesters, de hoogleeraren P. Hofstede de Groot en W. Muurling, wier prediking hij te Groningen gaarne gehoord had. In twee van de drie Gelegenheidsleerredenen, door hem als predikant te Schraard uitgegeven, verklaart hij - blijkbaar in tegenstelling met de eerste jaren zijner bediening - ‘afkeerig’ te zijn ‘van die halve evangelieprediking, waarin onze Zaligmaker het meest in zijne menschheid, het minst in zijne Godheid wordt voorgesteld’. In het ‘Godgeleerd tijdschrift’ Waarheid in liefde, uitgegeven door theologen van de Groninger richting worden dit drietal preeken niet vrij geacht van ‘uitdrukkingen, die gemeenlijk als partijleuzen gebezigd worden’, maar tevens wordt erkend: ‘De ingenomenheid met het evangelie en de zucht om zielen te behouden, spreekt er duidelijk uit. 't Zijn echter meer gemoedelijke toespraken dan leerredenen, want tot verstandsverlichting wordt er al zeer weinig bijgedragen.’ Homiletisch onberispelijk zijn ze niet, maar ‘overigens vindt men er volstrekt geene hatelijkheden of veroordeeling van anderen in, maar veel meer die vrijmoedigheid, welke uit eigen geloof spreekt en anderer meening eerbiedigt.’ (W.i.l. Jrg. 1861, blz. 754, 755). Niet het minst in de gemeente van Maassluis, die bij zijn komst aldaar in zeer vervallen toestand verkeerde, (de Diaconie had destijds niet meer dan 13½ cent in kas), ontwaakte onder zijn bediening het kerkelijk besef weer, hetgeen in geestelijk, maar ook in stoffelijk opzicht later duidelijk bleek. Als consulent van Kootwijk en tegelijk als scriba van het Classicaal Bestuur van Harderwijk in de dagen der opkomende doleantie verkeerde hij in een niet gemakkelijke positie. Hij betoonde zich toen iemand, die liever trachtte het kerkelijk conflict te voorkomen dan dat hij den kerkelijken strijd aanvuurde. Hoewel hij de stichting der Vrije Universiteit met sympathie had begroet, heeft hij toch de poging om een harer candidaten den toegang te openen om de vacante predikantsplaats in de Ned. Hervormde Gemeente te Kootwijk te bezetten, mede verhinderd. | ||
[pagina 491]
| ||
Hij huwde te Hoorn den 30en Juni 1853 met Maartje Hille (als weduwe overl. te 's-Gravenzande 27 Febr. 1902). Uit hun huwelijk zijn geboren twee zoons (van wie één na enkele maanden stierf) en een dochter (later gehuwd met D. van Arkel, geneesheer te 's-Gravenzande, beide overl.). Van J.A.P. Ris Lambers zag het licht:
Litteratuur: Hs Borger. - Molhuysen en Kossmann, N. Biogr. Wdb. X, k. 507 (art. v. Dr. G.A. Wumkes). - Rullmann, De Doleantie (reg.). - Alb. Stud. Gron., k. 308. - Mededeel. v. Dr. C. Hille Ris Lambers, em. predikant te Bilthoven, zoon van den hierboven beschrevene. |
|