vervolgens verschillende Waalsche gemeenten te dienen. Den 9en Nov. 1862 verbond hij zich aan die te Haarlem (m. 1 Cor. IX:16a), na bevestigd te zijn door Ds J.H. de Dompierre de Chaufepié, pred. te Amsterdam (zie hiervóór Dl. II, blz. 43, 44) (t. 2 Tim. I:13, 14). Te Haarlem was hij de opvolger van Cd. Busken Huet, die er na het nederleggen van zijn bediening nog geregeld godsdienstoefeningen leidde in de Concertzaal (zie hiervóór Dl. IV, blz. 374). Tengevolge van een en ander verkeerde de gemeente in een toestand van verwarring, die de komst van een nieuwen herder en leeraar alleszins gewenscht maakte. Laatsman wist er het vertrouwen der gemeente te winnen; gedurende zijn bediening in haar midden keerden orde en vrede terug. Maar toen hij na elf jaren ten tweeden male te Zwolle werd beroepen, gaf hij daaraan gehoor in de hoop dat verandering van luchtstreek zijn geschokte gezondheid ten goede zou komen. Den 26en Juli 1874 preekte hij afscheid te Haarlem (m. 1 Cor. II:1-5); den 9en Aug. volgde zijn bevestiging te Zwolle door Ds. J.F.C. Kronenberg, pred. te Arnhem (m. Mt. XVI:15b, intr. m. Joh. IX:4a). Binnen twee jaren zag hij zich echter genoopt om gezondheidsredenen emeritaat aan te vragen. Dit werd hem door de Waalsche Commissie eervol verleend met ingang van 23 Mei 1876; den 21 en Mei hield hij zijn afscheidsrede (t. Hebr. XII:1c). Hij vestigde zich daarop metterwoon te Arnhem, waar zijn toestand zoodanig verbeterde, dat hij de bediening kon hervatten. Voor een in Aug. 1880 op hem uitgebracht beroep naar Loenen o.d. Veluwe bedankte hij, maar toen in het volgende voorjaar een beroep naar de Waalsche gemeente te Maastricht op hem werd uitgebracht, nam hij dit aan. Den 16en Oct. 1881 werd hij aldaar bevestigd door Ds. J.J.L. Luti, pred. te Middelburg (m. Mc. XVI:15b; intr. m. 2 Cor. IV:5a). Hoewel daarna nog
beroepen te Princenhage (Dec. 1883) bleef hij te Maastricht werkzaam tot zijn dood. Den 1en Mei 1891 in zijn woonplaats teruggekeerd van een vergadering der Waalsche Commissie, door hem als vice-president bijgewoond, pas hersteld, zooals hijzelf meende, van een ernstige ziekte, legde hij zich dienzelfden avond ter ruste, om niet meer wakker te worden.
Laatsman behoorde niet tot die menschen, die door hun voorkomende manieren ieder, met wien zij in aanraking komen, terstond voor zich weten in te nemen. Veeleer had hij iets gereserveerds, dat den indruk van koudheid kon maken. maar zijn naastbestaanden en vrienden wisten hoe warm van hart hij was, en allen, die hem kenden, deden de ondervinding op dat hij een man was op wien men rekenen kon. Zelf overtuigd rechtzinnig betoonde hij zich mild jegens anderen, die zijn zienswijze niet deelden, zooals niet het minst bij de jaarlijksche Waalsche réunie bleek. Die van 1865 te Delft werd door hem geopend met een prediking over Lc. II:34.
Als theoloog bezat hij een uitgesproken voorliefde voor de homiletiek, zooals ook bleek uit het onderwerp van zijn dissertatie, het eenige geschrift dat van zijn hand is gepubliceerd. Het is om zijn inhoud nog steeds belangrijk, vooral door de behandeling van het pericopenstelsel bij de Schriftverklaring en prediking in de Joodsche synagogen en in de Christelijke Kerk bij onderscheiden gezindten. Van een doelmatige toepassing van dit stelsel verklaart hij zichzelf een beslist voorstander. Een recensie van dit proefschrift vindt men in Waarh. in liefde. Jrg. 1859. IV St., blz. 744-749.
Laatsman trad den 20en Mei 1869 te Arnhem in het huwelijk met mej. Andrée Jeanne Dinande Jacqueline Lehman de Lehnsfeld. Uit dit huwelijk zijn nog twee dochters in leven.
Een portret van H.C. Laatsman is geplaatst in Bulletin de la Comm. de l'hist. des