Blijkbaar is hij een gevoelsmensch geweest met zekere neiging tot mystiek en een sterke verbeelding; meermalen spreekt hij van zijn vroegere verkeerdheden; zijn afzweringen en onbezonnenheden ‘die aan duizenden bekend zullen zijn’, zijn zonde van weerspannigheid op de Latijnsche School bedreven, waaraan hij ontdekt is door middel van droomen en gezichten, zonder dat hij daarom bij de Quakers of Dwepers wil gerekend worden (De .... gewoonte der hedend. Lat. scholen, blz. 1, 4-6). Daarbij moet hij iemand geweest zijn van militant karakter. Zijn geschriften wijzen dit uit. In dat betreffende den Christelijken Sabbath verwijt hij den predikanten dat zij tegen Zondagsontheiliging niet naar eisch optreden. En aan het slot onder een N.B. schrijft hij dat de Leeraren hem de moeite afnemen om hen met den vinger aan te wijzen, waar men de Kerkelijke Sleutelen te zoeken heeft, welke zij, zoo hij zich niet bedriegt, met een oogopslag zullen kunnen opgesloten vinden ‘in de verzegelde kist van menschen-vrees (Jes. 2:22).’ (Blz. 17). In de polemiek tusschen Dr. Theod. van Thuynen, predikant te Dokkum, die omtrent het wezen des geloofs voorstellingen had gepubliceerd, ingaande tegen de destijds ook in Friesland sterk toenemende gevoelens der ‘fijnen’, en daardoor in kerkelijke kringen beroering had gewekt, en diens bestrijders, de hoogleeraren A. Driessen te Groningen en F.A. Lampe te Utrecht, kiest hij de partij van de beide laatstgenoemden en richt hij zich tegen van Thuynen, die echter dezen aanval onbeantwoord liet. (Zie over dezen strijd: Glasius, Godg. Ned. III, blz. 428-430 en meer uitvoerig J. Ch. Kromsigt, Wilh. Schortinghuis. Regist.).
Kennelijk heeft de Laat nog meer geschriften willen publiceeren zonder dat het daartoe gekomen is. Hij kondigt in 1722 zijn lezers aan dat mogelijk binnenkort van hem te verwachten is ‘een opwekkinge voor de Leeraren, om de lang verloorne kerkelijke sleutelen weder op te zoeken’ (Een kerkelijke afmaninge enz., blz. 19). Elders deelt hij mede drie jaren lang tot in 1734 te zijn bezig geweest met de vertaling van Owen's verklaring van den ‘Brief aan de Hebreën’, maar dezen arbeid gestaakt te hebben tengevolge van een onverwachten slag, die hem getroffen had. (De .... gewoonte der hedend. Lat. scholen, blz. 2).
Eigenaardig is wat hij verzekert in het geschrift, waarin hij het gevoelen der Cartesianen omtrent het draaien der aarde en den stilstand der zon bestrijdt, dat nl. dit boekje alleen door hemzelf is gemaakt en opgesteld, evenals datgene wat hij ‘voorleden jaar’ reeds heeft uitgegeven.
Zijn in druk verschenen geschriften zijn de volgende: Een hartelyke afmaninge van een nieuwe en gantsch gevaarlijke Leere in 't stuk van den Christelyken Sabbath .... Als mede J. Koelmans onderdrukte waarheit in 't ligt gebragt. Utr. 1722. 4o. [20 blz.] (Kon. Bibl. en Bibl. Vrije Univ. Amst.). Hetzelfde: Na ‘in 't ligt gebragt’ volgt: Vermeerdert met een Nareden; nevens een Oplossing van een vraag, of wel iemand waarlyk godvrugtig kan zijn, die de Goddelijkheit v.d. Sabbath lochent; 't Samen opgestelt .... Soli Deo honor et gloria. Gedr. voor den auteur. 1722. 4o [20 + 18 blz.] Bibl. Vrije Univ. Amst.) (Knuttel, Cat. Pamfl. IV. No. 16585). Dit is een afdruk van het vorige. Alleen met invoeging (op blz. 2): ‘Uitgegeven volgens die welgestelde Apostolische Ordonnantie’ enz. - Doctor van Thuynen, de hedendaagsche Gereformeerden over afwijking van de leer des Catechismus beschuldigende, wijkt zelf daar van af, 1723. - Het Schriftuurbestormend gevoelen der Cartesianen, omtrent het draaien of omloop des aardryks, en de stilstand der sonne. Ernstig te keer gegaan. Rotterdam. 1723. 8o. (Univ. Bibl. Amst.). In zijn tot hiertoe vermelde geschriften noemt de schrijver zich op de titelbladen S.S.