L.
[Jacobus Johannes ter Laag]
LAAG (Jacobus Johannes ter), geboren te Leiden den 24en Juli 1794, studeerde aan de hoogeschool van zijn vaderstad (ingeschr. in zijn tweede studiejaar 24 Oct. 1814) tot 1817. Toen maakte hij zich gereed om met zijn vriend Th.M. Reiche (overl. als Luth. pred. te Bergen-op-Zoom in 1866) naar Göttingen te gaan ten einde aldaar de studie voort te zetten. In het aanhangige plan tot oprichting van een binnenlandsch seminarium lag het om de studie aan deze kweekschool gedurende twee jaren verplichtend te stellen, zoodat studenten, die naar een buitenlandsche universiteit zouden zijn gegaan, indien inmiddels het seminarium tot stand was gekomen, aan die bepaling mede onderworpen zouden zijn geworden. De mededeeling dienaangaande van de zijde van den Directeur-Generaal van het Departement voor den Hervormden Eeredienst, schrikte beide studenten van de volvoering van hun voornemen af. In dien tijd verzocht het consistorie te Amsterdam de oudste vier predikanten aldaar de leiding der studenten op zich te nemen. Met anderen maakte ter Laag daarvan gebruik.
Den 17en Maart 1818 door het consistorie te Amsterdam tot proponent bevorderd en vervolgens den 10en Febr. 1819 aldaar ingezegend aanvaardde ter Laag de bediening te Wildervank en Veendam (t: Ef. IV:11, 12) den 18en Apr. d.a.v. Den 25en Maart 1821 hield hij te Wildervank zijn afscheidsrede (t.: Ps. XXXVII:37), waarna hij 15 Apr. te 's Hertogenbosch intrede deed (m. 1 Cor. XII:28) na bevestigd te zijn door Ds. J. Decker Zimmerman, pred. te Utrecht (m. 1 Joh. V:12; uitgeg. ond. den titel: Wie den Zoon heeft, heeft het leven enz. Utr. 1821).
Den 5en Juni 1836 hield hij te 's Hertogenbosch een gedachtenisrede ter herinnering aan het feit dat aan de Lutherschen aldaar in 1686 vrijheid van godsdienstoefening werd verleend (t. Ps. LXXXIX:16-18). Den 17en Juli 1836 sprak hij een rede uit bij het in gebruik nemen van de vernieuwde Luthersche kerk te Heusden (t: Pred. IV:17).
Hij bleef te 's Hertogenbosch werkzaam tot zijn overlijden op 28 Dec. 1863. Nadat hij op het Kerstfeest nog gepredikt en het H. Avondmaal bediend had, bleek hij reeds den 2en Kerstdag doodelijk ziek te zijn. Naast zijn ambtswerk hield hij ook de studie der klassieke Letteren bij. Den 1en Dec. 1825, toen hij al eenige jaren in zijn tweede gemeente werkzaam was, behaalde hij nog den graad van candidaat in de Letteren, en tot aan zijn dood is hij een degelijk graecus gebleven.
Sinds 7 Juli 1839 was hij lid van het Noordbrabantsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
Den 18en Maart 1819 trad hij te Leiden in het huwelijk met Mej. Maria Agatha Bos (overl. te Breda 28 Apr. 1867).
Een gegraveerd portret van ter Laag (borstb. v. voren, m. dubb. bef. Lith. zonder