Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Françoys Kuypers]KUYPERS (Cuypers, Kuipers) (Françoys), geboren te 's Gravenhage uit het huwelijk van Gerrit Kuyper en Anna Geertruy de Bruyn (gedoopt ald. 24 Febr. 1692) werd na volbrachte academische studie (aan welke hoogeschool is onbekend) en na daarop gevolgd praeparatoir examen in 1719 toegelaten als cand. tot den Dienst. Den 11en Mei 1721 werd hij bevestigd te Mijnsheerenland door Ds. G. Stampioen, pred. te Woudrichem (m. Mt. V:14-16; intr. m. Ps. LI:14, 15). Een beroeping nog in datzelfde jaar te Papendrecht op hem uitgebracht werd door den Ambachtsheer ge- | ||
[pagina 411]
| ||
ïmprobeerd. Den 13en Juli 1732 nam hij afscheid van zijn eerste gemeente (m. 2 Cor. I:12-14) wegens vertrek naar Woudrichem, waar hij den 20en d.a.v. intrede deed (m. Ps. XCV:12-14), na bevestigd te zijn door Ds. G. Sambrinck, pred. te Werkendam (m. Col. IV:17). In 1758 verkreeg hij op zijn verzoek wegens zwakte en ouderdomsgebreken eervol emeritaat. Den 13en Mei 1759 hield hij zijn afscheidsprediking en bevestigde hij tevens zijn opvolger A. van der Palm (m. 1 Cor. XV:58). Nog tal van jaren bleef hij in leven. Hij overleed te Giessen-Nieuwkerk der 18en Sept. 1783Ga naar voetnoot1). Uit zijn huwelijk met Anna onder de Wijngaard is geboren Gerard Kuypers, die later, vooral als predikant te Nijkerk, zeer bekend is geworden (zie volgend art.). Toen deze zoon de Evangeliebediening te Jutphaas had aanvaard na bevestigd te zijn door zijn vader, wijdde een ongenoemde aan elk van beiden een gedicht (afgedrukt in de Boekzaal van Jan. 1746, blz. 120-122), het eene onderteekend Jachin, het andere Boaz, als waren die vader en zoon voor Neêrland's Kerk wat die twee pilaren geweest zijn voor Jeruzalems tempel. Op het gebied der catechese heeft Françoys Kuypers zich bekendheid verworven door de uitgave van zijn Schriftuurlijke toelichting van het Kort Begrip, waarvan nog na zijn overlijden een elfde druk het licht zag. Op breedsprakige wijze, zooals reeds uit de titels blijkt, heeft hij in een paar geschriften de Herrnhutters bestreden. Ofschoon hij hen persoonlijk niet kende, was hij hun aanvankelijk, tot in 1737, wel genegen geweest. Daarna echter keerde hij zich tegen hen, waartoe hij aanleiding vond in het optreden van een hunner leiders hier te lande den baron de Watteville, die aan het hoofd stond van de Herrnhuttersche huisgemeente, welke zich gevestigd had op een stuk gronds nabij IJselstein door de prinses-weduwe Maria Louisa (Maryke-Meu) aan von Zinzendorff ter beschikking gesteld met het huis Heerendijk. De Watteville had zich geroepen gevoeld de broedergemeente te verdedigen tegen de beschuldigingen door Prof. J. van den Honert en B. Oyers predikant te 't Waal bij Vreeswijk tegen hen ingebracht. (Zie: W. Lütjeharms, Het Philadelphisch-oecomenisch streven der Hernhutters in de Nederlanden in de 18e eeuw blz. 183, 228. Vgl. hiervóór Dl. V, blz. 235). In een tweetal Godtgeleerde Verhandelingen (1739, '40) waarschuwde hij alle Gereformeerden tegen de leeringen der Herrnhutters en tegen elken gemeenzamen omgang met deze. Waarschijnlijk gaf hij deze boeken op eigen kosten uit: zijn zoon Gerard, destijds nog op het gymnasium te Dordrecht, schreef er een Latijnsche ode bij aan zijn geleerden vader. In de eerste dezer beide Verhandelingen, bij wijze van Open Brief gericht aan de Watteville, toont de schrijver er zich verontwaardigd over dat de Herrnhutters zich op de Gereformeerde Belijdenis durfden beroepen en hekelt hij hun leugenachtigheden en kinderachtigheden. Nog heftiger dan de eerste is de tweede Verhandeling (Lütjeharms t.a.p.). Later mengde Françoys K. zich in de polemiek, die ontstaan was tengevolge van de Nijkerksche beweging, waarbij zijn zoon Gerard zoo nauw was betrokken. Een der talrijke, meest naamloos verschenen geschriften, waarin de bedoelde verschijnselen aan kritiek onderworpen en veroordeeld werden, drong hem zich daaromtrent in het publiek uit te spreken; het droeg tot titel: Aenmerkingen op het Werkjen, door Do. Gerardus Kuipers Uitgegeeven, met dit opschrift, Getrouw Verhael, en Apologie of Verdeediging der Zaeken voorgevallen in de gemeente te Nieuwkerk op de Veluwe. Waerby gevoegd | ||
[pagina 412]
| ||
is een Verhael Van eenige Geleerde en Onbesproke [sic!] Menschen, die zig eenige dagen te Nieuwkerk opgehouden en de zaken aldaer nauwkeurig onderzogt hebben. Amst. 1750Ga naar voetnoot1). (Knuttel, Cat. Pamfl. IV No. 18276). Dezen aanval op het getuigenis van zijn zoon meende de predikant van Woudrichem zijnerzijds niet onbeantwoord te mogen laten, en in 1751 zag van zijn hand een tegenschrift het licht onder den titel: De saeke Godts verdedigt tegen de menschen, of de sogenoemde Aenmerker Op het Getrouw Verhael en de Apologie van Ds. Gerardus Kuypers in 't hemt geset, en aan de gantsche werelt ten toon gestelt, Door eenen die mede lust heeft Ἀληϑεύειν ἐν ἀγάπῃGa naar voetnoot2). (Knuttel a.w. IV No. 18347). Uit het Voorberigt blijkt dat K., toen hij vernomen had dat de Leidsche hoogleeraar J. van den Honert de auteur was van de anoniem verschenen Aenmerkingen de publicatie aanvankelijk had uitgesteld, en dat hij niet eer tot de uitgave van zijn verdedigingsgeschrift was overgegaan dan nadat van v.d. Honert was uitgekomen diens Vierde Antwoord.... op den derden briev van Do. Gerardus Kuypers.... (Knuttel, a.w. IV, No. 18357), welk antwoord gedateerd is: 20 Sept. 1751. Bij dit eene geschrift liet F.K. het nietGa naar voetnoot3). Het werd nog in 1751 gevolgd door de uitgave van een Tweede Brief .... Betreffende de allesoverklimmende buytensporigheid van Het vierde Antwoordt van den Professor Joan van den Honert, Op den derden Brief van Do. Gerardus Kuypers. Om te dienen tot een Aanhangsel van het Werkje, genaamt de Zaake Gods verdedigt.... Gedr. voor reken. v.d. Autheur. 1751. (d. 4 Nov. 1751) (Univ. Bibl. Leiden). Blijkens het Voorberigt aan den lezer betitelt K. dit geschrift als Tweede Brief in onderscheiding van een Eerste brief, waarmede hij dan bedoelt de ‘Voorreden’ van een ander boek van zijn hand, dat van de conceptie tot de verschijning lang onder weg is geweest, nl. Godtgeleerde Oeffening, over Psalm XXV:14, gehouden in de herberg tot Nieuwkerk op de Veluwe, In 't laatste van de maant April des Jaars 1750. Met een omstandig verhaal van de Uytwerkselen en Gevolgen, die dezelve aldaar gehad heeft. Tot vriendelijke en getrouwe onderrigting van den Schrijver der Aenmerkingen op 't Verhael en de Apologie van Do. Gerardus Kuypers. Gedr. voor reken. v.d. Autheur. MDCCLIGa naar voetnoot4) (Univ. Bibl. Leiden). In een kort na de uitgave van dit geschrift gehouden Classis contracta te Gorinchem, schijnt besloten te zijn naar aanleiding daarvan een bekendmaking te plaatsen in de Boekzaal van Dec. 1751 (blz. 777). Daaruit blijkt dat zij wèl | ||
[pagina 413]
| ||
aan de Oeffening, maar ‘om gewigtige redenen’ niet aan de daarbij gevoegde Voorrede en Verantwoording, welke voor de eer der Classis zeer nadeelig was, haar approbatie kon verleenen. Nu de Oeffening niettemin toch in het licht was gekomen met die bijvoegselen, verzocht zij den lezer, wien deze onder de oogen mocht komen, zijn oordeel op te schorten totdat de geheele Classis nader ‘de eere harer handelingen’ zou hebben gepubliceerd, als wanneer het ‘audi et alteram partem’ der Rechtsgeleerden den lezer zoude in staat stellen, een zuiver oordeel te vellen (d. 2 Dec. 1751). Hierop gevoelde K. behoefte zich nader te verantwoorden. Hij deed dit in een Breede Deductie, Strekkende tot noodige verantwoording voor het Gemeen, en tot vriendelyke onderrigting van de Eerw. Classis van Gorinchem, Over het uytgeeven zyner Godtgel. Oeffening over Ps. XXV:14. Met deszelvs Voorreden en Nodig Voorberigt of Afgeperste Verantwoording. Waar over de E. Classis, door haare Moderatores en Gedeputeerden, eene Advertentie in de Boekzaal van Dec., 1751, heeft laaten doen. Gedr. voor reken. v.d. Autheur [1752]Ga naar voetnoot1) (Univ. Bibl. Leiden). Bovendien zag nog een pamflet van K. het licht onder den titel Het ja en neen van den professor Joan van den Honert, T.H. zn. voorgestelt. Gedr. voor reken. v.d. Autheur. 1752. Het was gericht tegen een pamflet van laatstgen. hoogleeraar getiteld: Gerardus Kuipers Ja en Neen, uit onderlinge vergelyking van deszelfs Schriften opgemaakt, bewesen, beredeneert, en uytgegeven.... Leiden, 1751 (Univ. Bibl. Leiden) (Knuttel a.w. IV. No. 18361). Op dezelfde wijze, waarop v.d. H. gepoogd had den zoon met zichzelf in tegenspraak te brengen, keerde diens vader zich thans tegen v.d. H.Ga naar voetnoot2) Uit een en ander valt wel op te maken dat Kuypers het niet alleen als vader het voor zijn veelbestreden zoon opnam, die door v.d. Honert was voorgesteld als een valsche leeraar, maar dat hij inderdaad met diens gevoelens sympathiseerde. Hij was scriba van de Zuid-Hollandsche synode te Breda 4-14 Aug. 1741. Portretten van Françoys Kuypers zijn niet bekend. Behalve de geschriften van F. Kuypers, waarvan de volledige titels hiervóór zijn vermeld, hebben de volgende van zijn hand het licht gezien:
| ||
[pagina 414]
| ||
| ||
[pagina 415]
| ||
Na Kuypers' overlijden verscheen nog een Leerrede vroeger door hem gehouden over Luc. XIX:10. Gron. 1786 en een bundel van door hem vervaardigde gedichten onder den titel Mijne dichtoeffeningen. Leid. 1786. In afzonderlijke uitgave bewaart de Kon. Bibl. van hem dit tweetal gedichten: Hartelyke zielszugt Op de Afbeelding van W.K.H. Frizo,.... Prince v. Oranje.... Uytgeboezemt in.... 1730.... En nu aanvankelyk vervult in.... 1747, Toen Zyne.... Hoogheyt tot Stadthouder,.... eerst v. Zeeland, en toen v. Holland.... uytgeroepen is. In plano, een blad. - Weergalm van de hartelyke zielszugt enz. (als 't voorg.).... Gehoord in alle de Steden van ons lieve Vaderland, Toen Zyne Vorstelyke Hoogheyt.... tot Stadthouder.... is verklaart.... In plano, een blad. (Knuttel, Cat. Pamfl. IV No. 17649, 17650). Voorts bezorgde hij de uitgave van een werk, samengesteld door den in 1741 overleden predikant van Sliedrecht Cornelius van Rie. Volgens mededeeling van F. Kuypers in de Voorrede van zijn hand lag het al meer dan 30 of 40 jaren in manuscript, en was het destijds ook door de Classis van Zuid-Holland goedgekeurd voor den druk. Tengevolge van den dood van den auteur kwam het plan daartoe niet tot uitvoering, totdat van Rie's nagelaten kinderen, met wie Kuypers bevriend was, besloten op aanraden van verschillende predikanten en hoogleeraren het alsnog te laten drukken, waartoe zij het aan K. ter hand stelden met verzoek er een uittreksel van te maken ter plaatsing in de Boekzaal. K. voldeed aan dit verzoek, maar de drukker van de | ||
[pagina 416]
| ||
Boekzaal weigerde de plaatsing. Drie of vier jaren nadat het handschrift onder zijn berusting was gekomen, werd het afzonderlijk met slechts enkele emendaties uitgegeven onder den titel: Naspeuring van Bijbel-tyden, of tijdtreekenkundige Bybel-openingen, van Genesis tot de Openbaaring van Joannes, met wegneeming van Schynstrydigheden ter eere van de Goddelyke waerheidt, duidelyk en volzeeker, in hunne ordre aangeweezen; met vereffening van de waereltsche tydtreekening, en lichtgeeving aan veele plaatsen der H. Schrift, waar van 'er eenige, wat breeder behandelt, hier meede zyn ingelyft. Met eenige weinige aanmerkingen, en noodige registers, zoo van de daarin voorkomende zaaken, en van de opgehelderde, en breeder behandelde Schriftuurplaatsen, als van de Hebreuwsche en Grieksche woorden, en veele aangehaalde Oude en Nieuwe Schryvers. Door Francois Kuypers, rustend pred. te Woudrichem. 3 dln. Amst. [Z.j.] (Bibl. Vrije Univ. Amst.). De uitgave is opgedragen o.a. aan Prof. G. Kuypers te Groningen, den vroegeren Nijkerkschen predikant. Van de gedichten aan Fr. Kuypers, die haar vergezellen, is het eerste onderteekend: Chr.F. Kuypers (zoon v. Prof. G.K. en kleinzoon van Fr. Kuypers). Gron. 1772. Het boek is voorzien van een aanbeveling van B. de Moor in een ‘Brief’ aan den drukker (d. 9 Dec. 1768), waarin de Leidsche hoogleeraar verklaart, na reeds ongeveer zestien jaar te voren zijn beoordeeling van dit werk te hebben gegeven, dat hij zich over de thans voorgenomen uitgave verblijdt. Als aanhangsel op Kuypers' voorrede is geplaatst een aanhaling uit C. v. Rie's leerrede getiteld: Geestelijke dronkemaar King der Priesteren enz. (Jerem. XXXI:14. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII, blz. 137. - Molhuysen en Kossmann, N. Biogr. Wdb. IX, k. 563 (art. v. F.S. Knipscheer). - Hs. Borger: (Een en ander onvolledig). - Ypey, Gesch. Kr. Kerk 18e e. Dl. VIII, blz. 96. - Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. IIl Aant. blz. 204: IV. Aant. blz. 5. - Sepp, Stinstra II (reg.) - Boekz. 1783b, 350, 351. |
|