Niet alleen als ijverig en bekwaam Evangeliedienaar is hij geprezen, maar ook in de letterkundige wereld had hij een goeden naam.
Hij was gehuwd met Henriëtte Antoinette Christine Caroline Lesturgeon, die hem overleefde met twee dochters en een zoon Berend Hendrik, Dr. in de klassieke letteren, in 1901 overleden als rector van het gymnasium te Schiedam (Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. IV, k. 870).
Van G.D. Steringa Kuyper zag het licht:
Agnes. Een berijmd verhaal. Winsch. 1838. 8o. - Het gewigtigste levensuur. Raadgevingen en lesjes aan jonge meisjes bij het doen harer belijdenis. Gouda. 1850. 8o. - Lentebladen. Woorden des geloofs en der liefde, den jongeling toegesproken in de heiligste dagen zijns levens. Gouda. 1851. 12o. - Voorts eenige preeken. Na zijn overlijden werd van hem gepubliceerd: Verspreide lettervruchten. Montfoort 1856. 8o. (Bibl. N. Lett.). |
In de volgende tijdschriften vindt men verspreid tal van bijdragen van zijn hand: De Honigbij of bloemlezing op het gebied van kunst, wetensch. en smaak; het Ev. Penning-magazijn. Maandschr. t. verspr. v. Ev. licht en aankweeking v. Ev. zin ond. alle standen, van welke beide periodieken hij in zijn proponentstijd redacteur was. Als hulpprediker te Opijnen nam hij de redactie op zich van het Chr. Album. Woorden v. stichting in onze huiskamers, ter opleiding tot een godsd. leven. In 1847 nam hij deel aan de oprichting van De Fakkel. Protestantsch Volksblad, en gaf hij te Zaltbommel een keurig jaarboekje uit, getiteld Vergeet mij niet (1844-45), waarin vele bijdragen van zijn hand voorkomen. Ook het gedicht in Jrg. 1844 onder pseudon. J. van den Dyk is volgens Huberts, Elberts en v.d. Branden, Biogr. Wdb. der N. en Z. Ned. Letterk., blz. 547 van hem afkomstig (v. Doorninck, Verm. en naaml. Schr. I, k. 146 verwart dit pseudon. met dat van R. Bennink Janssonius, n.l. J. aan den Dijk, vgl. ook hiervóór Dl. IV, blz. 533). Voorts redigeerde hij de Stemmen uit Montfoort, orgaan van het Opvoedingsgesticht voor verwaarloosden aldaar, voor welke stichting hij zich veel moeite gaf. Verder zijn van hem gedichten gepubliceerd in: Dichterlijk Mengelwerk. Uitg. d. W. Hecker. Gron. 1836. 8o. (Kon. Bibl.) en in: Rietscheutgalmen (Uitgeg. d. A.L. Lesturgeon). Winsch. 1838, 8o (Kon. Bibl.) (v. Doorninck, a.w. II No. 3163), terwijl ook de Groninger Studentenalmanak bij dragen in proza en in poëzie van zijn hand bevat. Onder het pseudoniem Mr. Justus Gosewinus van der Plas komen ook in het tijdschrift Gelderland (red. Mr. W. v.d. Poll, e.a.) eenige bijdragen
van zijn hand voor: (v. Doorninck, a.w. I, k. 493). |
Litteratuur: Hs. Borger. - Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb., blz. 756, 757. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. IV, k. 870 (art. v. E. Zuidema). - Boekz. 1855a, 336, 437, 573. - Alb. Stud. Gron., k. 292.