Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Teunis Dirksz. Kuyper]KUYPER (Teunis Dirksz.), wiens geboorteplaats en -jaar onbekend zijn, aanvaardde, na als Doopsgezind leeraar op Texel, te Huisduinen en te Haarlem te zijn werkzaam geweest, in 1670 als zoodanig den dienst bij de gemeente der Vlamingen te Alkmaar. Later diende hij aldaar de gemeente der Waterlanders, die het in de 17e eeuw tot een hoogen trap van bloei had gebracht en de aanzienlijkste was van de drie Doopsgezinde hoofdgemeenten te Alkmaar. Hij stelde zich op een of andere wijze partij in een in haar midden ontstaan geschil over de vraag, of men de weezen zelf zou onderhouden dan wel hen ter verzorging overlaten aan het Openbaar Weeshuis. Waarschijnlijk tengevolge van deze kwestie rees straks (± 1672) een ander geschil, toen sommigen in de gemeente als ‘preeker’ verlangden zekeren Gerrit Jansz. Veerom, die wegens wangedrag als zoodanig te Amsterdam was geschorst; tegen diens beroeping maakten Teunis Dirksz. met zijn aanhangers bezwaar; tenslotte evenwel verklaarden zij zich bereid hem te ontvangen, mits hij een bewijs van goed gedrag kon overleggen, hetgeen uitgesloten scheen. Daar Veerom's voorstanders hun plan niet wilden opgeven, nam de verdeeldheid in de gemeente zoozeer toe, dat de stedelijke overheid de kerk (in 1617 door de Waterlanders aan den Koningsweg gesticht) deed sluiten. Al spoedig werd zij heropend; maar inmiddels hadden verscheiden gemeenteleden, van twist afkeerig, bij de Vlamingen en | ||
[pagina 344]
| ||
elders aansluiting gezocht. Tys Jansz. Gorter, die alleen als ‘preeker’ overbleef, behield de kerk en de armen, terwijl Teunis Dirksz., na een vergeefsche poging om meester te worden van de kerkelijke goederen, in 1674Ga naar voetnoot1) een ‘preekhuis’ opende op de Bagijnenweide. Hier wist hij velen heen te trekken. door de belofte van ‘vrijheid van spreken’. Deze belofte deed hij in de praktijk echter zoo weinig gestand dat de een na den ander zich weer van hem afwendde. Na zijn afscheiding werden, nog in 1674, de gemeente der Vlamingen en die der Waterlanders vereenigd. Toen hijzelf in 1683 metterwoon naar Friesland vertrokken was, keerden de meesten zijner aanhangers tot hun oorspronkelijke gemeente terug. Omtrent zijn verblijf in Friesland en zijn sterfjaar ontbreken de gegevens. Bij zijn vertrek uit Alkmaar was hij vergezeld van zijn achttienjarigen stiefzoon Jacob Jacobsz.Ga naar voetnoot2) Verfalje, die later ‘preeker’ is geworden te Harlingen, (waar hij ± 1689 nog woonde), vervolgens te Amsterdam en te Krommenie, en van 1727 tot aan zijn dood (1738) te Alkmaar. Portretten van T. Dz. Kuyper zijn niet bekend. Van hem zag het licht:
Litteratuur: Doopsgez. Bijdr. 1891, blz. 6-8, 9. - Blaupot ten Cate, Holland, I. blz. 346, 347. - Mededeel. v. Ds. T. Kuiper, Doopsgez. leeraar te Alkmaar. |
|