[Jacob Kuiper]
KUIPER (Jacob), geboren te Koog a/d Zaan, liet zich op 28 September 1768 als theologisch student aan het Doopsgezind Seminarium ‘van wege 't Lam’ te Amsterdam inschrijven en werd den 8en April 1773 tot proponent bevorderd. Eerst diende hij eenigen tijd de gemeente Makkum, maar kwam reeds in 1775 als predikant te Deventer. Bekend staande als vurig Patriot, verliet hij bij de komst der Pruisen in 1788 de stad, maar kon er spoedig terugkeeren, waarna hij verder tot 1820 zijn ambt rustig kon vervullen. Ongesteldheid noodzaakte hem in dat jaar emeritaat aan te vragen, dat hem verleend werd. Hij overleed in 1825 en werd op het Bergkerkhof begraven.
In de Werken van Teyler's Godgeleerd genootschap zijn een drietal bekroonde verhandelingen van zijn hand opgenomen: de eerste Over Gods bijzondere voorzienigheid (dl. II, 1782), de andere Over de onverschilligheid en den verstandigen ijver voor godsdienstige waarheden (dl. VIII, 1788) en de derde Over den grondregel der Protestanten of het regt op, en de verpligting tot eigen oordeel in den godsdienst (dl. XI, 1791). Bij de bespreking dezer laatste verhandeling merkt Sepp op, dat dit vraagstuk noch door Kuiper, noch door één der andere bewerkers van hetzelfde onderwerp ‘regtstreeks en duidelyk in verband is gebracht met het gezag der symbolische boeken’. Hij acht dit terecht een ‘gemis van echt historiesch onderzoek aangaande de plaats, welke in deze kwestie aan het verbindend gezag der symbolische boeken moet worden toegekend’.
Bij den Heer J. Kuyper te Haarlem, waarschijnlijk een afstammeling van Jacob Kuiper, berust een afbeelding van dezen, in waterverf, waarbij hij wordt voorgesteld ten voeten uit, in 't zwart gekleed, met een 18de eeuwsche pruik op 't hoofd, zittend aan tafel, waarop een opengeslagen boek.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Wagenaar, Vad. Historie, Vervolg, dl. XXI, blz. 283. - Sepp, Pragm. Gesch. Th., 36, 37. - Naaml. Rem. prof. enz., 1806, blz. 35. - Arch. K.G., V, 254, 284, 296. - Alb. Ath. Amst., 512. - Hs. Borger.