kant in N.O. Indië den 24en Oct. 1842 en als zoodanig te 's-Gravenhage bevestigd den 27en Nov. d.a.v. Achtereenvolgens was hij werkzaam te Soerakarta en Djokjakarta (1844), Padang (1846), Semarang (1851). In 1864 ging hij met verlof naar Nederland. Na zijn terugkeer in O. Indië diende hij de gemeente te Soerabaia van 1865 tot aan zijn overlijden (tengevolge van bloedvergiftiging) den 21en Oct. 1868.
In de Handelingen van de Algem. Chr. Synode der Herv. Kerk v.h. jr. 1845, blz. 8 wordt geconstateerd dat hij ‘met nauwgezetheid en vrucht zijn arbeid verrichtte en op zijn bezoekreizen aangename ervaringen’ opdeed. (Vgl. ook Jrg. 1848, blz. 9). Hij behoorde tot die O. Indische predikanten, die hoewel erkennende de onderscheiden taak van den zendeling en van den predikant eener Europeesche gemeente, nochtans overgangen uit andere religiën tot het Christendom bevorderden of er zelfs de hand in hadden. Op een dienstreis naar Benkoelen in 1846 (waarvan het door hem opgesteld verslag voorkomt in Tijdschr. t. bevorder. v. christelijken zin in N.I. 3e Jrg. t.a.p.) doopte hij op eenmaal 50 kinderen, en in 1860 te Semarang een Chinees en een Arabier (Alg. Handelsblad. 27 Mrt. 1860). De bijzondere tijdsomstandigheden van het jaar 1848, die zelfs in Indië velen uit de dáár eigenaardige zorgeloosheid opwekte, gaven hem aanleiding tot de uitgave van het zestal Leerredenen (zie ond. zijn geschr.), waarvan in Waarheid en liefde (1850, IV, blz. 751-753) de bedoeling geprezen wordt, maar minder de vorm en inhoud. Vergeefs zocht de recensent er ‘in 't algemeen die eenvoudige Evangelieprediking’ in, die ‘overal, ook in Indië zoozeer behoefte is, en zich betoont eene kracht Gods tot zaligheid’.
Behalve met zijn arbeid als predikant hield v.d. Meer v. K. zich ook bezig met het bestudeeren van de bronnen voor de Kerkgeschiedenis, met name in N.O. Indië (Verslagen en Meded. v.d. Kon. Akad. der Wetensch. Afd. Letterk. VII, blz. 12). Zijn eerst uitgegeven studie over het leven van Fr. Xaverius, oorspronkelijk door hem bestemd voor acad. proefschrift, had daarvan reeds het bewijs geleverd. Een critische bespreking van dit werk komt voor in Waarh. in liefde. 1843. III st., blz. 661-664.
Hij was lid van de Maatsch. der Ned. Letterkunde te Leiden.
Hij huwde te 's-Gravenhage 16 Nov. 1842 met Gesina Alida Nolthenius van Elsbroek, die tegen het Indisch klimaat niet bestand bleek, en daarom gerepatriëerd, hem den 15 Aug. 1855 te 's-Gravenhage door den dood ontviel. Uit hun huwelijk werd, behalve een vroegtijdig overleden zoon, geboren J.A.F. v.d. Meer v. K., overl. te 's-Gravenhage 17 Aug. 1923 als emer. predikant van Moordrecht.
Van F.C. v.d. Meer v. Kuffeler zag het licht: Het leven van Franciscus Xaverius, medeoprigter der Jezuietenorde, bijgenaamd apostel van Indië. Leyd. 1842. 8o. (Kon. Bibl.). (Opgedr. aan President en Leden der Commissie v.d. zaken der Prot. Kerken in N.O. en W.I., en voorzien v.e. portret in steendr. v. Xaverius). - M.H. Hohlenberg, De oorsprong en verdere lotgevallen der Chr. Kerk in Hindostan, enz. tot aan de helft der zestiende eeuw, oordeelkundig onderzocht. Uit het Latijn vert. en m. aanteek. en bijlagen vermeerderd. Leyd. 1842. 8o. (De voorr. is gedagteekend: Gouda. 24 Oct. 1842. Het oorspronkelijk werk is een te Kopenhagen in 1822 verschenen dissertatie. Al de 42 Bijlagen in de Ned. vert. zijn van de hand van v.d. M. v. K. Vgl. de aankondiging in: Waarh. in liefde. 1843. III st., blz. 664-667). - Leerr. n. aanl. v.e. in de gem. Soerakarta geh. bedestond, bij gelegenh. v.h. uitrukken van een gedeelte der Neêrl.-Indische krijgsmacht naar het eiland Bali. Samarang. 1846. 8o. - De gesneuvelden op het eiland Bali godsdienstig herdacht in eene leerr., n. aanl. v. II Sam. I:19,