[Christiaan de Kruyff]
KRUYFF (Christiaan de), in 1734 te Tiel geboren, liet zich op 18 September 1752 te Leiden als student inschrijven en legde den 14en September 1756 met gunstig gevolg het praeparatoir examen af. De gemeente Avezaath beriep hem op 5 Januari 1758 en na een welgeslaagd peremptoir examen op 8 Maart d.a.v., deed hij den 9en April van dat jaar intrede, Een tiental jaren diende hij deze gemeente, preekte er op 27 November 1768 afscheid en volgde een beroep op naar Lopik en Kabauw, dat den 1en Augustus op hem was uitgebracht. Hier bleef hij werkzaam van 11 December 1768 tot zijn emeritaat, dat in 1799 inging. Hij overleed op 7 Augustus 1802.
De Kruyff ‘verrichtte een goed werk’ (Sepp) door de uitgave van Utrechts Synodaal Handboekje of hoofdzaakelijke inhoud der Synodalia van de Synodus van Utrecht van 1619 tot 1801. Waar achter gevoegd is manier van procedeeren in het kerkelijke, zamengesteld en opgemaakt ten dienste van de Synodus van Utrecht (1803). Bovendien gaf hij nog: Utrechts Classicaal Handboekje of voornaamste inhoud der classicalia van de classis van Utrecht, van 1619 tot 1791 (1793).
Hij had een broeder, Johannes de Kruyff, die wel geen gedrukte geschriften heeft nagelaten, maar een merkwaardig man moet geweest zijn, die een korte vermelding waard is. In 1724 te Tiel geboren, was hij in het oorlogsjaar 1748 legerpredikant voor de classis Rhenen en Wijk en diende daarna van 11 Mei 1749 tot zijn plotseling overlijden op 21 November 1797 de gemeente Oyen. Hij is ‘nooit gehuwd geweest, geheel en al aan de studiën overgegeeven... een wonder van grondige geleerdheid... en zo bijbelvast, dat men niets van iets, in de H. Schrift voorkomende, kon spreeken, of hij wist aanstonds, waar dat in de H. Schrift stond; ja, men ook zelve niet ligt van een Schriftuurplaats sprak, of hij wist daarvan ook Capittel en vers te zeggen. Hij was een polyhistor literarius in meest alle weetenschappen, en, genoegzaam niet anders dan met boeken verkeerende, hierdoor ook zelven als een boek geworden, zodat men ook met zijn Eerw. niet omgaan, of zich ophouden kon, zonder van hem geleert of gesticht te worden. Hij leefde allezints als een Philosooph, in alles sober en gestreng voor zich zelven; en gelijk hij in alles bijzonder was, was hij ook mede hier in bijzonder, dat hij een honderd regels of twee, of ook zelve nog meer, op een bladzijden in quarto schreef; zodat, gelijk zijn Eerw. niet veel genot voor zich van de waereld had, de waereld ook mede waarschijnlijk niet veel genot zal hebben van zijn geleerde Schriften en aantekeningen, als zo klein geschreeven, dat het niet ligt doenlijk, veel min gemakkelijk zijn zou, dezelve te leezen, of naar genoegen daaruit te koomen’ (Boekz., 1797b, 812, 813).
Litteratuur: Sepp, Bibl. Kerkgesch., 323. - Id., Uit het Pred. leven, 124. - Nav., XII, 336; XXVII, 71. - Alb. Stud. L.B., 1038.