Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Ernst Frederik Kruyf]KRUYF (Ernst Frederik), zoon van Gijsbert Lambertus Kruyf en Jacoba de Bruin, werd op 8 December 1834 te Wamel geboren, waar zijn vader hoofd van de kleine openbare dorpsschool was. Een gelukkige jeugd is hem ten deel gevallen, waarbij echter het werk niet de laatste plaats innam, daar zoowel de beide zoons als de dochter later in eigen levensonderhoud moesten kunnen voorzien. Kruyf's zuster, Johanna Hendrika, is dan ook directrice van ‘Steenbeek’ geworden, zijn oudere broeder Gijsbert Dirk (geb. 1828) en hijzelf werden voor onderwijzer opgeleid. In beiden leefde | |
[pagina 283]
| |
echter het verlangen, predikant te worden, waartegen hun vader zich allerminst verzette, maar eerst moesten zij de bevoegdheid verwerven, om lager onderwijs te geven, ten einde desnoods daarmede hun brood te verdienen. Beiden is het echter gelukt, het vurig begeerde doel te bereiken, nadat zij zich de acte van onderwijzer verworven en zich daarna in de Oude Talen en het Hebreeuwsch bekwaamd hadden. De oudste broeder diende de Ned. Herv. kerk van 1857 tot 1906, achtereenvolgens te Zaamslag (1857), Koudekerke (1862), Oudewater (1863) en Angeren (1871) en overleed als emeritus in 1913. Waarschijnlijk is hij de schrijver van de brochure, onder 't pseudoniem ‘Conor’ gepubliceerd, waarin over ‘het Beheer door de Synode geregeld’ gesproken wordt (Zie zijn levensbeschrijving in de Schatkamer, 1913, blz. 149). De loopbaan van den jongeren broeder begon op gelijke wijze. Eenigen tijd was hij nog als hulponderwijzer op de school van zijn vader werkzaam, nam tevens privaatlessen in de klassieke talen bij Dr. Tydeman te Tiel en legde zich op het Hebreeuwsch toe. Na zijns vaders overlijden trad hij korten tijd als waarnemend schoolhoofd op, maar toen ook zijn moeder gestorven en het ouderlijk huis dus opgeheven was, verliet Kruyf Wamel en vond een betrekking als gouverneur bij een familie te Leeuwarden. Ook hier bleef hij studeeren en kon, na nog eenigen tijd het gymnasium te Franeker bezocht te hebben, zich op 11 Juli 1862 als student te Utrecht laten inschrijven. Hier volgde hij de lessen van Van Oosterzee, Ter Haar en Doedes, van wie hij vooral den eerstgenoemde bewonderde; maar ook onttrok hij zich niet aan den omgang met de meestal veel jongere studiegenooten, die hem tot praeses van het bekende gezelschap ‘Borger’ verkozen. In Augustus 1867 tot candidaat bij het Provinciaal kerkbestuur van Utrecht bevorderd, ontving hij den 8en December d.a.v. een beroep naar Hylaard, waar hij op 19 April 1868 intrede deed en 25 Februari 1872 afscheid preekte. Hier maakte hij als predikant reeds veel opgang, zoodat men ook uit naburige plaatsen, soms op vrij grooten afstand gelegen, kwam rijden, om hem te hooren. Toch wees hij een beroep naar Velp niet van de hand en stond daar van 3 Maart 1872 tot 4 April 1875. Zijn studiezin toonde hij in dien tijd door de beantwoording van een prijsvraag, door het Haagsch Genootschap uitgeschreven, die met goud bekroond en in de Werken (Serie 5, dl. IV) van dat Genootschap opgenomen werd onder den titel: Geschiedenis van het Anglo-Katholicisme (Leiden 1873). Te Velp ontving hij een beroep naar Leeuwarden, dat hij aannam en waar hij, na den 7en April 1875 bevestigd te zijn, den 11en van die maand intrede deed. Al nam deze stadsgemeente het grootste deel van zijn tijd in beslag, toch bleef Kruyf studeeren en zag hij zijn wensch verwezenlijkt om het doctoraat in de theologie te verwerven: den 29en Juni 1877Ga naar voetnoot1) promoveerde hij te Utrecht onder Beets op een proefschrift over De opkomst der Gallicaansche kerk (Utr. 1877), dat later door hem is uitgebreid tot een Geschiedenis van de opkomst en den ondergang der Gallicaansche kerk (Utr. 1883). Inmiddels was de nieuwe Wet op het Hooger Onderwijs aanleiding geworden, dat de Ned. Herv. kerk aan de Universiteiten haar kerkelijke hoogleeraren zou benoemen en op 18 Januari 1878 werd aan Kruyf opgedragen, dat ambt aan de Rijks-Universiteit te Groningen te vervullen, hij als de eenige orthodoxe naast ambtgenooten van de Groninger en moderne richting. Hij aanvaardde het professoraat den 1en Juni 1878 | |
[pagina 284]
| |
met een rede over De miskenning van het historisch karakter des Christendoms (Utr. 1878), waarin hij niet scherp, maar beslist voor zijn standpunt uitkwam en zich uitdrukkelijk tegen het ethisch beginsel verklaarde. Hem werd het onderwijs in de Bijbelsche theologie, de Geschiedenis der Zending en de Practische theologie opgedragen, wat hij in zijn goed verzorgde colleges, die trouw gevolgd werden, met ijver en opgewektheid doceerde. Onder veel blijken van hartelijke toegenegenheid herdacht hij in 1903 zijn 25jarig hoogleeraarschap en legde met ingang van 15 Juni 1905 wegens bereikten 70jarigen leeftijd zijn ambt neder. Jarenlang was hij ook ouderling en kerkvoogd in de Groninger gemeente, waarbij hij den grond gelegd heeft tot stichting van een nieuwe kerk in het Oostelijk deel der stad. Na zijn emeritaat ging hij in den Haag wonen, waar hem op 7 Maart 1910 een beroerte trof, die hem het vermogen om te arbeiden ontnam. Langzaam aan werd het krachtige lichaam gesloopt, tot hij op 9 Maart 1914 overleed. Hij was in zijn Leeuwarder tijd gehuwd met Mathilde Marie Henriëtte Swarth, één zijner Velpsche gemeenteleden. Door Van Dijk wordt Kruyf geteekend als een man ‘van groote oprechtheid, groote werkkracht en liefde voor de Ned. Hervormde kerk’, een ‘conservatieve stalen natuur’, maar in 't geheel niet bekrompen. Hij kon niet jegens alle menschen even tegemoetkomend en vriendelijk zijn, sommigen wekten zijn tegenzin, maar hij was in staat, een hem vroeger aangedane beleediging geheel te vergeten. Orthodox en overtuigd aanhanger der Utrechtsche school, verzette hij zich toch niet tegen het recht der historische critiek. Te Leeuwarden wilde hij het lokaal, waar hij Bijbellezingen hield, niet aan moderne ambtgenooten ten gebruike afstaan, omdat hij niet wenschte, dat wat hij daar opbouwde, op dezelfde plaats door anderen afgebroken werd, maar zijn persoonlijke omgang met die collega's was zeer vriendschappelijk, zelfs hartelijk. Voorstander van Christelijk onderwijs, zocht hij het kenmerk daarvan niet bovenal in het lezen van den Bijbel op school, maar in de persoonlijkheid van den onderwijzer. Als predikant deelde hij in 't lief en leed der gemeente, gelijk hij later door zijn hartelijken omgang zijn studenten aantrok, ze helpend waar hij kon, zoo noodig ook financiëel. Zijn preekwijze deed sterk denken aan die van Van Oosterzee, den leermeester dien hij in 't bijzonder vereerde, en steeds waren zijn preeken goed verzorgd. Had hij meermalen een eigenaardige tekstkeuze, de preek zelf, wier grondtoon aangrijpende ernst was, wist hij aantrekkelijk te maken door gebeurtenissen uit het heden en verleden als voorbeelden bij te brengen, zoodat vooral te Leeuwarden veel jonge menschen zich tot zijn prediking voelden aangetrokken. Behalve de reeds genoemde geschriften gaf Kruyf een Geschiedenis van het Nederlandsch Zendeling-genootschap en zijne zendingsposten (Gron. 1894), dat terecht een standaardwerk mag genoemd worden, een betrouwbare en volledige vraagbaak voor hen, die hieromtrent willen worden ingelicht. Reeds was tevoren onder zijn toezicht een Naamlijst der dienstdoende zendelingen van de Ned. Zendingsvereenigingen in 1890 (Gron. 1890) in 't licht gegeven, maar zelf gaf Kruyf later een Naamlijst der zendelingen ten jare 1903 arbeidende in de Ned. Overzeesche bezittingen (Gron. 1903), terwijl hij op dit gebied bovendien publiceerde: Het goed recht der Christelijke Zending (Gron. 1895), een Toespraak, gehouden op den 300sten gedenkdag van de komst der Nederlanders in Oost-Indië (1896) en een Toespraak, gehouden op de 19e Algemeene Zendingsconferentie te Amsterdam op 27 October 1905 (Ermelo 1906). Verder verscheen van zijn hand in druk: Toespraak, gehouden op den 70en verjaardag van Z.M. Willem | |
[pagina 285]
| |
III, in de Martini-kerk te Groningen (Gron. 1887). - Liturgiek ter dienste van dienaren der Ned. Hervormde kerk (Gron. 1901). - Het Anglo-Katholicisme (Baarn 1907) in de serie ‘Kerk en Secte’, en een artikel over Lacordaire in Onze Eeuw (1910). Zijn portret komt voor in Onze Hoogleeraren, blz. 130. Litteratuur: Lett. Lb., 1916, 234-254 (door I. van Dijk). - De Schatkamer, 1914, 76-79. - Stemmen voor Waarh. en Vr., 1914, 340-345. - Onze Hoogleeraren, 131. - Van Veen, Een eeuw van worsteling, 555. - Knuttel, Bibl. Kerkg., 171, 172. - Sepp, Bibl. Kerkg., 427, 480. - Knappert, Gesch. N.H.K., II, 342. - Romein, Pred. Friesl., 44, 181, 681. - Acad. Gron. 1614-1914, 207. - Alb. Stud. Rh. Tr., 447, 555. |
|