Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Hermanus Johannes Krom]KROM (Hermanus Johannes) - ook wel ‘Crom’ geschreven - is den 12en December 1738 te 's-Gravenhage geboren en studeerde, volgens Nagtglas, te Leiden, maar zijn naam komt niet in het Alb. Stud. L.B. voor. Op 10 Maart 1761 legde hij met goed gevolg voor de classis Utrecht het praeparatoir examen af en ontving reeds op het laatst van Juni een beroep naar Linschoten, waar hij op 15 November 1761 intrede deed. Ruim één jaar was hij hier werkzaam, want den 18en October 1762 te Sliedrecht beroepen, preekte hij op 5 December te Linschoten afscheid en verbond zich den 19en van die maand aan zijn nieuwe gemeente. Doch ook hier bleef hij kort: op 31 Augustus 1763 te Tiel beroepen, deed hij er den 13en November d.a.v. intrede en bleef hier tot 16 Juni 1771, toen hij afscheid preekte, om naar Middelburg te vertrekken, dat hem op 17 Maart 1771 beroepen had. Den 30en Juni van dat jaar ving hij daar zijn dienstwerk aan, dat, evenals vroeger te Tiel, hoog gewaardeerd werd: toen hij, den 11en September 1774 te Utrecht beroepen, hiervoor den 2en October ‘tot algemeene en ongemeene blijdschap der gantsche gemeente’ bedankte, kwam een ‘plegtige deputatie van de twee Heeren regeerende Burgemeesteren’ hem het professoraat in de kerkelijke geschiedenis aan de Middelburgsche hoogeschool aanbieden. Hij aanvaardde dit ambt op 22 Maart 1775 met een Oratio de vera et imaginaria Ecclesiae Christianae prosperitate, praecipue ex Historia Ecclesiastica spectata (Mediob. 1775), door A. van Solingen vertaald onder den titel: Redevoering over den waren en ingebeelden voorspoed der Christelijke kerk (Midd. 1776). In 1787 werd hij tot professor theologiae exegeticae aangesteld en is tot zijn overlijden, dat op 24 December 1804 plaats had, in deze betrekkingen te Middelburg werkzaam geweest. Na zijn dood verscheen een bundel Lijkzangen ter nagedachtenis van H.J. Krom (Midd. 1805). Tweemaal is Krom gehuwd geweest: eerst met Anna van Ebbenhorst en na haar overlijden met Anna van der Does, weduwe van zijn ambtgenoot Jac. Cremer. Een zoon uit zijn eerste huwelijk, Johannes Hermanus, volgt hieronder, en een dochter, Magdalena Maria, was 26 November 1790 gehuwd met Jacobus Burgerhoudt, predikant te Rijswijk in Gelderland (1790), te Biervliet (1792), te Stavenisse tot zijn emeritaat in 1837, † 1844 (vgl. boven, dl. I, blz. 701). Krom was Voetiaan van overtuiging, wat bij zijn beroep in het Coccejaansche Tiel aanleiding gaf tot een scherp spotdicht op dien ‘eersten Voetiaan, die in een halve | |
[pagina 273]
| |
eeuw in onze stad komt staan.’ Toen hij dan ook eens van den kansel het venten van visch op Zondag vrij kras critiseerde, verscheen wederom een spotdicht op hem en de Magistraat, die den verkoop op dien dag goedgekeurd had, nam een resolutie, waarin Krom werd gelast, om zich bij het bestraffen van een zonde van ‘convenabeler en decenter termen’ te bedienen en vermaand, dat hij zich in deze en dergelijke zaken, ‘de politie concerneerende, met meer omzigtigheid gedraagen’ moest. Toch maakte Krom zich te Tiel geliefd en was ook allerminst enghartig: hij had een open oog voor het goede in andere kerkgenootschappen, waardoor hij juist aan sommige streng-kerkelijken niet weinig aanstoot gaf. Vooral de Herrnhutters hadden zijn warme belangstelling en toen een vertaling van J. Loretz, Ratio disciplinae unitatis fratrum A.C. of Grondschets van de inrichtingen der Euangelische Broeder-Gemeenten uit het Hoogduitsch in 1793 te Dordrecht verscheenGa naar voetnoot1) (vgl. de bespreking in Boekz. 1795a, 24-39) voorzag Krom haar van een aanprijzende voorrede, waarin hij oordeelde, ‘dat het goede in deze secte bij elke christengemeente een heilige jaloerschheid moest verwekken’. Deze uitgave kon de kerkelijke approbatie verwerven, maar de voorrede wekte ten zeerste den toorn op van Petrus Hofstede, ook door Dr. de Bie (Hofstede, blz. 497) gehouden voor den schrijver van de anonym verschenen Historie der oude en nieuwe Hernhutsche secte enz. (Amst. 1802). In datzelfde werk wordt Krom evenzeer aangevallen om een Redevoering, bij de algemeene vergadering van het Zendelinggenootschap in 1799 gehouden en waarop de kerkelijke approbatie niet verkregen was. Dit alles was echter tot eenzelfde oorzaak terug te brengen: de veelszins vrije houding, die Krom aannam tegenover de officiëele Gereformeerde kerk. Hij had medegewerkt tot de oprichting van het Ned. Zendeling-genootschap, dat zich, volgens de streng-kerkelijken, ‘eigendunkelijk’ had opgeworpen, ‘openbare godsdienstige vergaderingen houdt, personen tot den openbaren Euangeliedienst verkiest, qualificeerd, inzegend’ en tevens verdacht werd, den weg te willen banen tot een toenadering van Gereformeerden en Remonstranten. Ook de Kerk had de zending ter hand willen nemen en plannen tot oprichting van een Inlandsch Seminarium waren aanhangig; nu ging het Genootschap zijn eigen weg, strijdig met dit plan, door de Kerk ontworpen. In bovengenoemde Redevoering had Krom bovendien zich aldus uitgelaten: ‘Waarom moet zich de gemeenschap der Heiligen enkel bepalen tot een afzonderlijk genootschap? Maken niet, volgens de eigen belijdenis der Hervormden, alle christen-geloovigen de ware kerk op aarde uit?’ Verder had hij weer over de Herrnhutters de loftrompet gestoken en zijn ingenomenheid betoond met J.T. van der Kemp, den eigenlijken grondlegger van het Zendeling-genootschap, wiens Theodicee van den apostel Paulus (vgl. boven, IV, 703, 704) niet strookte met de leer der Hervormde kerk in Nederland. Een en ander bewijst wel, dat Krom een nogal onafhankelijk standpunt innam tegenover de in de Kerk heerschende meeningen. Hij had ook voor de uitgave van V.d. Kemp's Theodicee gezorgd en haar in 3 dln. te Dordrecht in 1799 en 1800 het licht doen zien (vgl. boven, dl. IV, blz. 706). Kort daarna gaf hij een geschrift over hem uit, getiteld: Zegepraal der waarheid over het ongeloof, blijkbaar in de bekeering van J.Th. van der Kemp enz. Zijnde een uittreksel uit zijn eigen dagregister (Dordr. 1801), met een uitvoerige opdracht aan zijn vrouw Anna van Ebbenhorst. Bovendien schreef | |
[pagina 274]
| |
hij nog een Verhandeling over eenige bijzonderheden in de Theodicee van Paulus en den brief aan de Romeinen volgens J.T. van der Kemp (Dordr. 1802). Ook voor de verbetering van het lager onderwijs heeft Krom veel gedaan. Naar aanleiding van een prijsvraag van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, wat in dit opzicht te doen was, had hij een verhandeling ingezonden Over de verbetering der openbaare, vooral Nederduitsche schoolen, die met goud bekroond zou zijn, indien hij geen lid van het Genootschap geweest was. Toch werd zij met de andere bekroonde verhandelingen, nl. van K. v.d. Palm en D.C. van Voorst, uitgegeven in dl. VIII der Verhandelingen v.h. Genootschap (Middelb. 1781). Typeerend voor Krom's standpunt in zake het onderwijs, is de zinsnede: ‘Wat men ook moge bijbrengen, aan het naarstig inscherpen der Evangelieleer, aan de godsdienst van Jezus Christus, moet buiten twijfel de eerste plaats worden ingeruimd, onder al hetgeen immermeer tot beschaving eener natie heeft kunnen strekken.’ In dl. III van de Nieuwe Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap heeft N.C. Lambrechtsen de verdiensten van Krom voor het lager onderwijs geschetst. Behalve het reeds boven genoemde heeft Krom in druk uitgegeven: Diatribe de authentia Dialogi Justini Martyris cum Tryphone Judaeo (Mediob. 1778; 2e dr. Ultraj. 1792). Besproken in Boekz., 1795b, 402-412. - Oratio funebris in obitum Jac. Willemsen (Mediob. 1780), vertaald als: Lijkrede op den Hooggel. Heer Prof. J. Willemsen (Middelb. 1781). - Ontwerp eener beschrijving van het planetarium, staande in het Museum Medioburgense (Middelb. 1791). - Leerrede ter opening van den Bijbel (Middelb. 1790). Uitvoerig aangekondigd in Boekz., 1791b, 237-248. - De geschiedenis van de Schepping, opgehelderd en verdedigd in een leerrede over Gen. I (Middelb. 1791). Dit is een vervolg op het voorgaande en wordt besproken in Boekz., 1792b, 131-145. - Verhandeling ter beantwoording van eenige zwarigheden uit de beschouwing der natuur afgeleid tegen het berigt van Mozes, aangaande den ouderdom der wereld enz. (Midd. 1792). Dit is weer een vervolg op beide voorgaande geschriften en werd aangekondigd in Boekz., 1793a, 481-493. - Betoog, dat de beoefening der natuur- en sterrekunde niet strijdig is met de erkentenis der goddelijke openbaring enz. (Midd. 1793). Een overzicht geeft Boekz., 1794a, 150-167. - Drie uitlegkundige verhandelingen ter opheldering van eenige Bijbelplaatsen uit het O.T. (Midd. 1794). Een bespreking komt voor in Boekz., 1795b, 675-685. - Drie uitlegkundige verhandelingen ter opheldering van eenige Bijbelplaatsen uit het N.T. (Midd. 1794). - De grond der oneindige waardij van des Heilands borglijden voor zondaaren (Midd. 1796). Besproken in Boekz., 1797b, 707-717. - De zeven voorgaande geschriften zijn herdrukt als: Godgeleerde, uitlegkundige en wijsgeerige verhandelingen, 2 dln. (Midd. 1796). - Over de waarde der Horoskoopkunst (Midd. 1795). Hiertegen schreef P.J. Convenent zijn bedenkingen, getiteld: Proeve over de menschmogelijke voorwetenschap enz. (Rott. 1796). - Groote belofte van de roeping der Heidenen (Rott. 1799). - Gedachten van de geest aan Eliphaz verschenen, Job 4:12-21 (Midd. 1801). - Verder gaf hij met een voorrede uit: Th. Paine, Drie brieven aan Lucia, over de eeuw der rede (Midd. 1799). Een tweetal brieven in handschrift van Krom, gericht aan M. Tydeman, uit 1784 en 1793, berusten in de Bibliotheek der Maatsch. v. Ned. Letterkunde. Van Krom bestaan twee afbeeldingen: de eene is een borstbeeld, links en van voren, in een ovaal zonder rand, met zesregelig Latijnsch onderschrift en tweeregelig Hollandsch vers van K.B.; het is vervaardigd door M. de Sallieth. De andere is | |
[pagina 275]
| |
eveneens een borstbeeld, links, in gewone kleeding, in ovaal met boven- en onderschrift; zij is geteekend en gegraveerd door G. Kockers. Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., II, 727, 728. - Frederiks en V.d. Branden, Biogr. Wdb., 441. - Nagtglas, Levensb., I, 570-572. - Knuttel, Bibl. Kerkg., 116, 268. - Sepp, Pragm. Gesch. Th., 15 (hier worden de voorletters onjuist als J.H. aangegeven). - Id., Stinstra, II, 216. - Id., Godg. Ond., II, 111. - De Bie, Hofstede, 501, 502. - Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K., IV, 237 vv. - Knappert, Gesch. N.H.K., II, 60. - V. Veen, Geref. Kerk Friesl., 233. - Kuiper, Gesch. v.h. Chr. Lager Ond., 29, 30. - Fruin, Reg. Acad. Diss., 88. - Rogge, Cat. Rem. Bibl., II1, 215. - V. Someren, Cat. Portr., no. 3071, 3072. - Nav. 1891, 602-606. - Cat. Letterk., I, 82; Hs., blz. 63. - Mededeelingen van Ir. N.J. Haima v.d. Wal en Prof. Dr. N.J. Krom. |
|