Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Jacobus Krighout]KRIGHOUT (Jacobus), in 1703 te Rotterdam geboren, liet zich in 1720 als student aan het Remonstrantsch Seminarie te Amsterdam inschrijven. In de Handelingen der Curatoren namelijk, wordt zijn naam op 30 April 1720 vermeld, toen hij, na eenige proeven van zijn vorderingen in Latijn en Grieksch gegeven te hebben, tot de lessen van Prof. Clericus werd toegelaten. Indien de opgave in het Album Stud. L.B. juist is, had hij, toen hij op 26 Augustus 1739 als ‘Pastor Eccles. Remonstr. nuper vocatus’ aan die Hoogeschool werd ingeschreven, den leeftijd van 35 jaar bereikt, zoodat hij reeds op 16 jarigen leeftijd student te Amsterdam moet geworden zijn. Behalve de lessen van Clericus volgde hij die van A. van Cattenburgh, tot hij op 16 Juli 1726 zijn proponentsexamen aflegde. Het duurde evenwel nog drie jaren vóór hij te Boskoop beroepen werd, waar hij van 1729 tot 1732 stond, om vandaar naar Zevenhuizen te gaan. Den 23en December 1737Ga naar voetnoot1) bracht de Utrechtsche gemeente een beroep op hem uit, dat hij aannam, maar reeds den 12en Augustus 1739 volgde een beroep naar Leiden, waar hij den 25en October d.a.v. intrede deed. Toen op 1 Mei 1746 Prof. J. Drieberge, hoogleeraar in de godgeleerdheid aan het Remonstrantsch Seminarie, was overleden, benoemde de Groote Vergadering der Broederschap den 13en Juli van dat jaar Krighout tot zijn opvolger. Deze preekte op 4 September 1746 te Leiden afscheid en aanvaardde op 6 FebruariGa naar voetnoot2) 1747 zijn nieuw ambt met een oratie, ‘waarvan het onderwerp was: Revelationem Christianam omnium captui esse accomodatam, of dat de Christelijke openbaring naar het begrip van alle menschen geschikt is.’ Deze oratie is niet gedrukt. Na het overlijden van Wettstein in 1754 - in wiens boedel Krighout executeur-testamentair was - en vóór A.A. van der | |
[pagina 263]
| |
Meersch in 1756 diens plaats innam, gaf Krighout gedurende een jaar ook onderwijs in letterkunde en wijsbegeerteGa naar voetnoot1). Ruim tien jaar later vroeg hij ‘uit hoofde van verval van kragten, en daaruit ontstaane zwakheit’ per brief ontslag aan de Groote Vergadering, te Rotterdam op 29 en 30 April 1766 bijeengekomen, maar een commissie uit deze Vergadering, die hem op zijn buitenverblijf te Lisse opzocht, wist hem te bewegen, op zijn aanvrage terug te komen, terwijl V.d. Meersch voorloopig zijn colleges zou waarnemen. Toch voelde hij zich niet meer in staat, zijn werk te hervatten en herhaalde zijn verzoek bij missive, gericht aan de Groote Vergadering, te Amsterdam op 16 en 17 Juni 1767Ga naar voetnoot2) bijeengekomen, die hem daarop eervol ontslag verleende salvis honoribus et stipendio, waarvoor hij echter bedankte. Krighout, die waarschijnlijk ongehuwd was, overleed te Lisse op 22 Januari 1770 en vermaakte bijna zijn geheele vermogen, f 118.823 bedragend, aan de Broederschap, met de bepaling, dat twee derden der rente zouden strekken tot verbetering der tractementen van dienstdoende en emeriti predikanten, terwijl één derde voor de Algemeene Kas werd bestemd. Bovendien schonk hij aan de Bibliotheek zijn verzameling pamfletten, die zeer belangrijk is voor de kennis der kerkelijke geschillen in Nederland, benevens f 2000 tot onderhoud van de Bibliotheek. Hoewel hij een aanzienlijke boekerij bezat (de verkoop-catalogus telt 350 bladzijden!), heeft Krighout slechts enkele geschriften het licht doen zien, n.l.: Oratio funebris in obitum J.J. Wetstenii, habitus d. IX Julii 1754 (Amst. 1754), vertaald door C. Nozeman als: Lijkreden op het afsterven van den Heer J.J. Wetstein enz. (Amst. 1754). Naar aanleiding hiervan schreef Prof. J.L. Frey te Bazel: Epistola ad virum reverendum J. Krighout, stricturas nonnullas continens, waarin hij Wettstein aanvalt. Krighout schreef hiertegen: Memoria Wetsteniana vindicata, seu J. Krighout epistola responsoria ad stricturas Jo. Lud. Frey, ad sermonem funebrem in obit. Wetstenii (Amst. 1755). Onder het pseudoniem Alethophilus schreef hij verder een Brief aan de heeren examinatores van het ontwerp van tolerantie, om de leere in de Dordr. Synode ao 1619 vastgesteld, met de veroordeelde leere der Remonstranten te vereenigen en een Tweede Brief enz. (als voren), beide te Leiden in 1754 uitgegeven en gericht tegen Holtius en Comrie (zie boven, dl. IV, blz. 189). Zijn Theses homileticae, in handschrift nagelaten, zijn door Prof. Tideman met aanteekeningen afgedrukt in Kerkhist. Arch. (van Kist en Moll), dl. III, blz. 253-278. Bovendien bevinden zich in de Bibliotheek der Rem. Geref. kerk te Amsterdam: Aesculapius weekblad van 1723 en 1724, met geschreven register en aanteekeningen van Prof. Krighout, een Opgave van hss., door J.J. Wetstein aan de Bibl. der Rem. kerk gelegateerd, benevens eenige lijsten der boeken en hss. van Prof. J. Krighout en een Catalogus der boeken van Prof. K. Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Glasius, Godg. Ned., II, 316. - Sepp, Stinstra, I, 139, 180; II, 144, 165. - Lente, Wettstein, 5, 10, 114, 122, 123. - Des Amorie v.d. Hoeven, Gedenkschrift v.h. Sem. der Rem. te Amst., 183-186. - Muller, Doopsg. Jaarb. 1850, 111. - Tideman, Biogr. Naaml. Rem. Br., Reg. - V. Doorninck, Verm. en Naaml. Schr., I, 17. - Gedenkboek Ath. en Univ. v. Amst., 1632-1932, 618. - Alb. Stud. L.B., 978. - Fruin, Reg. Acad. Diss., 88. - Rogge, Cat. Pamfl. Rem. Bibl., I1, 60, 61. - Knuttel, Cat. Pamfl., IV, no. 18459. - S. Cen- | |
[pagina 264]
| |
ten, Register der Rem. Professoren en Predikanten (hs. no. 22 v.d. Bibl. der Rem. Geref. gem. te Rotterdam). - Naamlijst van Rem. Prof. en Pred. sedert 1631, aangevuld door A. Stolker tot 1832 (hs. no. 24 v.d. Bibl. der Rem. Geref. gem. te Rotterdam). - Mededeelingen van Prof. Dr. G.J. Heering. |
|