[Jacobus Kramer]
KRAMER(Cramer) (Jacobus), geboren te Workum in 1723, studeerde aan de hoogeschool te Franeker, en werd den 31en Mei 1746 bij de classis van Bolsward en Workum toegelaten als proponent. Het in 1748 op hem uitgebracht beroep naar Oosterzee en Echten gaf aanleiding tot een hevig dispuut. De beroepene had nl. toegestemd in een loting tusschen hem en Ds. M. Rost, pred. te Rottevalle. Het lot was op laatstgen. gevallen. Nu meenden de kerkeraad en de Grietman dat het beroep aan dezen moest worden toegewezen. Kramer erkende wel in de loting bewilligd te hebben, maar voorwaardelijk; daar aan de gestelde voorwaarde niet voldaan was, achtte hij zich echter niet gebonden aan zijn belofte, nu het beroep op hem was uitgebracht, en wilde hij dit aannemen. De Classis meende zich te moeten houden aan de wet, en approbeerde het beroep op den candidaat. (Het verloop van dit geschil vindt men in alle bijzonderheden beschreven door Engelsma, t.a.p.). Enkele maanden later, 11 Sept., werd het beroep door de Classis geapprobeerd, en den 13en Oct. 1748 had de bevestiging van Kramer plaats door Ds. Joh. Folkertsma, pred. te Tjerkgaast (m. Spr. III:6 en door een der vroegere predikanten van Oosterzee, Ds. Herm. Phocylides, pred. te de Lemmer (m. 1 Cor. XVI:10; intr. 20 Oct. m. 1 Cor. I:23, 24). Den 9en Juni 1754 preekte hij er afscheid (m. Hand. XX:32), waarna hij den 23en Juni zich verbond aan de gemeente van Hindeloopen, waar hij beroepen was als tweede predikant en als rector, een combinatie, die aldaar, gelijk in vele kleine steden van de meeste provinciën bestond. Den 31en Oct. 1773 herdacht hij zijn 25-jarige ambtsvervulling (m. Hand. XXVI:22, 23). Wegens toenemende lichaamszwakte verleende de classis van Bolsward en Workum hem den 1en Sept. 1788 eervol emeritaat, waarna hij den 6en Oct. van zijn dienstwerk ontslagen, den 26en Oct. afscheid preekte (m. Ef. VI:23, 24). Hij overleed te Sloten (Friesl.), waar hij zich metterwoon had gevestigd, den 5en Apr.
1808, nalatende een weduwe met één dochter.
Hij voelde zich gedrongen rekenschap te geven van zijn gewijzigde opvatting van de Gereformeerde leer der Verwerping, die hij niet overeenkomstig den Bijbel achtte, nadat zij vroeger door hem was voorgestaan en verdedigd. Hiertoe publiceerde hij in de Alg. Vaderlandsche Letteroefeningen: Mijne gedachten, omtrent de Praedestinatie, de Voorschikking, of Voorverordineering, in: Mengelwerk, 2e St. v.h. jaar 1800, blz. 413-421. - Kort en Zedig antwoord op den Brief v.d. Wel Eerw. Heer J. Klinkhamer Pietersz., rustend Leeraar te Alkmaar, wegens mijne gedachten omtrent de Praedes-