Bilt bij dat van een zijner voorouders, den bekenden Doopsgezinden leeraar en schrijver Marten Schagen, in den door dezen aangekochten grafkelder.
Ook na zijn aftreden als predikant behield hij zijn belangstelling in de Evangelieprediking, waarvan getuigt, dat hij ook in die latere periode gaarne te 's-Gravenhage, Amsterdam en Utrecht in godsdienstoefeningen voorging. Zijn opvatting van het Christendom liet dit laatste opgaan in een volgen van Jezus' voorbeeld, los van bepaalde leerstellingen. Zijn preeken, waarin hij bij vóórkeur historische en zedekundige onderwerpen behandelde, kenmerkten zich door zuiveren, helderen en krachtigen stijl, waarop hij niet minder prijs stelde dan op een welsprekende voordracht. Deze laatste was hem steeds een geliefkoosd voorwerp van studie, waarvan ook de door hem uitgegeven Proeven enz. (zie onder zijn geschr.) getuigt. De zachtheid, gepaard aan kracht, die zijn voordracht kenmerkten, was uitdrukking van zijn karakter.
Ook bij zijn latere ambtsbezigheden bleef hij zich bezighouden met de Nederlandsche letteren. Tot zijn lievelingsschrijvers behoorden om hun gemoedelijken toon Cats en Camphuijsen, van wier geest hij mede doordrongen was. Aan elk van die beiden zijn geschriften van zijn hand gewijd. Hij bezat een scherp en juist oordeel en een gemakkelijk geheugen. Hij werkte langzaam, maar wat hij voortbracht, droeg het kenmerk van nauwgezetheid en helderheid.
Van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen was hij een vurig voorstander en bevorderaar; haar streven had zijn volle sympathie.
Behalve van deze Maatschappij was hij lid van de Hollandsche Maatsch. der Wetenschappen, van de 1e klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, van de Maatsch. der Ned. Letterkunde te Leiden, van die van Landbouw en van die van Nijverheid, Directeur van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. Nog in 1848 werd hij benoemd tot Ridder in de orde van den Ned. Leeuw.
Kort vóór zijn intrede te Leiden was hij te Haarlem gehuwd met Catharina Daams.
Van hem bestaat een portret ter halver lijve, links, zittende in een armstoel, met de rechterhand op een stok gesteund. Naar J.H. Neuman, lith. door v. Lee. fol. Chin. papier. Met fac-simile. (Muller, Cat. v. Portr. No. 3001). Een geschilderd portret van hem vond een plaats in de Senaatskamer te Utrecht.
Behalve verschillende werken op het gebied van Landbouw en Plantkunde, vermeld in de lijst van Kops' geschriften achter de Fremery's Oratio, verschenen de volgende uitgaven van zijn hand:
Antwoord op het voorstel vorderende te betoogen het onredelijke der onverschilligheid omtrent godsdienstige waarheden, met aanwijzing, hoe men, in 't voorstaan van de waarheid, verstandig hebbe te ijveren. (Met goud bekr.) In: Verhand. v. Teyler's Godgel. Genootschap. Dl. VIII (1787), blz. 1-80. - Bemoediging aan Neêrlands Burgerij bij de eerste verjaring der Bataafsche vrijheid. In: weekschrift Republiek. No. 96. - Leerr. over den algemeenen grond v. vereeniging onder de Christenen, geh. bij een gewoone gelegenh. op den 20 v. Lentemaand 1796. (T.: 1 Cor. III:10, 11). Haarl. 1797. 8o. - Redev. over Gods handelwijze in de opvoeding der menschenkinderen, Uitgespr. als voorz. der Algem. vergad. v.d. Maatsch. t. Nut v. 't Alg. In: Werken v. gen. Maatsch.: Redev. en Aanspraken. Dl. VI (1813). - Proeven v. uiterlijke Nederl. welsprekendheid, in navolging v. P. Francius, benevens e. redev. over Jacob Cats als voorlichter des volks en bevorderaar van ‘het Nut v. 't Algem.’ Haarl. 1818. 8o. (Bibl. N. Lett.) - Leerr. over Gods hulp en bescherming in den twaalfdaagschen veldtogt in Aug. 1831. Utr. 1831.
|