[Jan Kopijn]
KOPIJN (Copijn) (Jan) gekomen van Amsterdam, diende bij de Doopsgezinde gemeente te Middelburg zijn kerkelijke attestatie in, waarvan den 19en Mei 1675 in laatstgen. gemeente voorlezing werd gedaan. Den 3en Jan. 1680 werd hij er in dienst van het ‘diakenschap’ aangenomen voor vier jaren. Den 14en Juli 1680 werd hij in deze gemeente ‘tot de dienst des Woords gestelt’, en den 18en Sept. 1695 in dezen dienst bevestigd. (Lidmatenboek der Doopsgez. Gem. te Middelburg, blz. 177. Nr. 50. Rijksarch. in Zeeland). Van Middelburg vertrok hij later naar Zuilen met een kerkelijke attestatie gericht aan de Doopsgezinde gemeente te Utrecht do. 26 Mei 1706. Deze attestatie, opgesteld door den bekenden Leeraar Adr. van Eeghem, bevat de verklaring dat Copijn èn als diaken èn als Leeraar de Middelburgsche gemeente ‘met veel ijver’ heeft bediend ‘zonder dat er op zijn Leer en gevoelen iets is te zeggen geweest’, maar dat op zijn leven dit ééne viel aan te merken, dat hij door ‘groote onvoorzigtige begeerlijkheid en al te goed vertrouwen’ zich te diep in den koophandel gestoken had en tengevolge hiervan zijn schuldenaren niet geheel had kunnen voldoen. De Dienaren der gemeente betuigen daarover hun leedwezen, maar getuigen tevens dat Copijn schuldbelijdenis had afgelegd, terwijl bovendien bij hem niet was gebleken de toeleg ‘om zig te verrijken met het goed en de schade van een ander’. Omtrent zijn huisvrouw bevat de attestatie slechts een loffelijk getuigenis. Hij overleed te Dordrecht in 1711. Jan Copijn was eerst gehuwd met Katharina Antwerpen (blijkens attest. uit Gouda do 22 Sept. 1683), daarna met Janneke Terwen (blijkens att. uit Dordrecht do 21 Sept. 1690).
Portretten van Copijn zijn niet bekend.
Van hem zag het licht:
Eenvoudige Samenspraek over het leven en lijden van Kristus tussen drie Galileesche God- |