leeftijd, met de Afscheiding mede, onder invloed van zijn zonen, die hem daarin waren voorgegaan. Hellenbroek, Aeg. Francken, de oude Brakel en v.d. Kemp behoorden tot zijn lievelingsschrijvers. In dien geest voedde hij ook zijn kinderen op.
Frederik, hoewel gezond en sterk, voortvarend van aard en gewild bij zijn broers en zijn makkers, was in zijn jeugd reeds geneigd tot zwaarmoedigheid. Strengheid jegens zichzelf kenmerkte hem zijn leven lang. Bij de herinnering aan zijn jeugdjaren verklaarde hij later, dat hij toentertijd ‘overgereformeerd’ was. Met den predikant van Dwingelo die hem bijzonder catechetisch onderwijs gaf om hem voor te bereiden voor het ambt van catechiseermeester, was hij het oneens, zoodat dit onderwijs slechts kort van duur was; hij vond er het kenmerkende niet van de leer der Gereformeerde Kerk. Daarom ging hij ook weinig meer ter kerk. Met het oog op zijn huwelijk kwam het tot den aankoop van een groote zaak te Dwingelo, waarin een laken- en kruidenierswinkel gevestigd was, verbonden aan een bierbrouwerij en jeneverstokerij, welke laatsten hem zooveel hinder bezorgden, dat hij ze er weldra aan gaf.
Van 1825 of 1826 af werden in zijn huis des Zondags samenkomsten gehouden met een kring gelijkgezinden, die in de prediking van den plaatselijken predikant niet vonden wat zij zochten. Er werd contact gezocht met H. de Cock te Ulrum, die al in eenige geschriften zijn bezwaren geuit had tegen den toestand der Hervormde Kerk, en nadat gen. predikant zich in Oct. 1834 van haar had afgescheiden, voegde zich Fr. Kok, daarin gevolgd door zijn broers en zusters en ten laatste (in Maart 1835) ook door zijn vader bij deze Afscheiding. Eerst in de Smilde, naar aanleiding van een prediking daar gehouden door den Ulrumschen predikant, en daarna (in Maart 1835) te Dwingelo in de schuur van ‘Meister Alberts’, die zich op het voetspoor zijner kinderen bij de Afscheiding gevoegd had, werd een gemeente gesticht, waarbij Fr. Kok tot ouderling werd gekozen. Pas bij Kon. Besluit van 28 Juli 1841 werd de gemeente te Dwingelo, tegelijk met die te Diever, als zoodanig erkend. In den nazomer van 1836 zocht de geruchtmakende secte der Zwijndrechtsche Nieuwlichters ook te Dwingelo vasten voet te krijgen; zij drongen er de plaatsen binnen waar godsdienstoefening werd gehouden, ook het huis van Fr. Kok, maar diens vrouw weerstond den fanatieken woordvoerder van deze vreemdelingen van meet af; en weldra trad ook Kok zelf tegen hem op, overtuigd geworden met ‘een gezant van den duivel’ te doen te hebben.
Te Dwingelo stichtte Fr. Kok met anderen ook een vrije Gereformeerde School. Den laatsten stoot hiertoe had hem gegeven de uitgave in 1836 van De Prentbijbel van den schoolopziener Ds. G. Benthem Reddingius, waarin deze het een nuttig werk noemde de kinderen van de lagere scholen bekend te maken met de voornaamste Bijbelsche geschiedenissen, ‘zonder, waar dit geschieden kon iemand te ergeren’. Hoe kras Fr. Kok hiertegen te velde trok blijkt reeds uit den titel van een zijner hierna te vermelden geschriften. Toen de vrije school was gesticht, trad hij met zijn broeder Wolter e.a. als hare eerste onderwijzers op. Zij werd aanvankelijk in alle stilte gehouden, omdat volgens de Staatswet het houden van een school op dergelijke wijze ongeoorloofd was.
Ook voor de opleiding van predkanten der Chr. Afgescheiden gemeenten interesseerde Fr. Kok zich zeer. Toen Ds. H. de Cock niet lang nadat hij in 1835 metterwoon te Smilde gevestigd was, zich met dit werk belastte, zocht hij daarbij den steun van Fr. Kok, met wien hij veel te rade ging. In diens huis werd het onderwijs gegeven. Nadat Ds. de Cock in Mei 1837 naar Groningen verhuisd was, zette deze den arbeid