I:16), opnieuw door zijn broeder Frederik bevestigd. Hij zette te Hoogeveen het onderwijs aan de leerlingen, die met hem daarheen waren getrokken, voort; sommigen werden onderwezen door een van W. Koks beste leerlingen J. Bavinck, die inmiddels in de Graafschap Bentheim predikant was geworden, en in kennis zijn leermeester een eind vooruit was. Wanneer deze de studenten genoegzaam in de oude talen onderwezen had, gingen zij naar W. Kok en werden te Hoogeveen geëxamineerd. Dit duurde voort totdat Bavinck in 1853 een beroep als tweede leeraar te Hoogeveen had aangenomen, en zelf daarheen met zijn studenten verhuisde. Toen het in 1854 kwam tot stichting van de Theologische School te Kampen werd W. Kok tot curator gekozen, maar hij had niet langer te doceeren. ‘Ik was zeer blijde’, zoo verklaarde hij later, ‘omdat die zware last, vanwege mijn weinige wetenschap, van mijne schouders genomen werd.’ Zijn gemis aan een academische opleiding gevoelde hij zelf als een groot bezwaar. Maar aan diepe menschenkennis en rijke levenskennis ontbrak het hem niet en door zijn persoonlijkheid maakte hij indruk en wekte hij vertrouwen. Te Hoogeveen werd vooral zorg besteed aan het onderwijs in de praktische Theologie en in de Dogmatiek. Franckens ‘Kern der Christelijke Waarheden’ werd bijna letterlijk van buiten geleerd en aan de hand van oude dogmatische schrijvers als Calvijn, à Marck, Brakel, v.d. Kemp, Comrie e.a. besproken. Voor zichzelf ging hij in dogmatisch opzicht het meest ter schole bij Petrus van Mastricht. Op praktische wijze heeft Kok zijn leerlingen tot degelijke predikers gevormd, en reeds wanneer zij pas kort onderwezen waren zond hij hen uit om in de gemeenten op te treden. Tot den 1en Nov. 1889 bleef hijzelf als predikant te Hoogeveen werkzaam; op zijn hoogen leeftijd was dit nog de lust in zijn leven. Hij overleed den 15en Febr. 1891.
Vroolijk en gezellig van aard, verstandig en bekwaam op allerlei terrein was hij een geheel andere persoonlijkheid dan zijn broeder Frederik; meer dan deze wist hij de menschen te boeien door zijn optreden; daarentegen was hij in studiezin en wetenschap zijn mindere. Hij bezat een goede dosis menschenkennis en was voor vergaderingen een aangewezen voorzitter. Meer dan eenmaal hielp hij als zoodanig de Synoden zijner Kerk door dreigende moeilijkheden heen.
Hij was gehuwd eerst met Roelofje Westerhof; daarna met Aaltje Faker.
Een portret van hem, in staande houding met bef, komt voor bij Bouwman a.w. tegenover blz. 12; een afbeelding van zijn boerderij bij J. Kok a.w. tegenover blz. 49. (Vgl. ook v. Someren, Cat. v. Portr. II, No. 3016).
Zijn schriftelijke nalatenschap in druk verschenen bestaat alleen in zijn gedenkrede, getiteld: Veertigjarige Ev. bediening. Feestrede, Hoogeveen. 1882. 8o. (Bibl. Theol. School Kampen). In de aanteekeningen, die zijn toegevoegd aan de eigenlijke preek over Hand. XXVI:22, 23, welke laatste slechts 13 van de 34 bladzijden druks beslaat, vertelt Kok op zeer levendige wijze tal van bijzonderheden uit zijn leven en uit de geschiedenis der Afscheiding in Drente en der opleiding van a.s. leeraren onder de Afgescheidenen. Verder gaf hij een catechisatieboek uit (200 bladz.), dat dienen moest voor uitbreiding en toelichting van Hellenbroeks Goddelijke Waarheden. Hiervan verscheen een 2e druk, die, door de firma Beschoor (v. Velzen) uitgegeven, reeds lang is uitverkocht.
Litteratuur: J. Kok, Meister Albert en zijne zonen.. Uit de geschiedenis der Afscheiding in Drenthe, blz. 19, 30, 37, 38, 43, 53, 54, 94, 95, 112, 134, 135, 140, 141, 143-146, 152-160, 164, 170. - H. Bouwman, Onder veilige hoede, blz. 7, 8. -