[Jan van der Kodde]
Kodde (Jan van der) gaf eenige geschriften in 't licht, maar bijzonderheden omtrent zijn leven zijn niet bekend. Zeker is hij een andere dan zijn beide naamgenooten, in het vorig artikel genoemd, daar hij op het einde der 17e en in 't begin der 18e eeuw leefde en uit zijn geschriften kan met groote waarschijnlijkheid iets omtrent zijn persoon afgeleid worden.
Toen De werken van den hoogverlichten Jakob Bril in 1705 te Amsterdam waren verschenen (zie aankondiging in Boekz., 1706a, 285-291), schreef Kornelis van Eken, die een aanhanger van Bredenburg was geweest tegenover Kuyper en Lemmerman in den onderlingen strijd der Collegianten (1672-1699, zie: Rues, Tegenw. Staet der Doopsgez., 298-303) een ‘pasquilleus’ gedicht, getiteld: Een Bril-huisje, gestoffeerd met eenige uitgelesene Brille-glasen, uit de kraam en geslepen van den Hoogverligten Jacob Bril sogenaamd, enz. Hierover werd hij op ‘gematigden, bijna vaderlijken toon’ terecht gewezen door Jan van der Kodde in zijn Vrindelijke Aanspraak aan Kornelis van Eken. Wegens sijn uitgegeven geschrift, genaamd een Brillehuisje enz. (Amst. z.j.). Deze Van der Kodde vervaardigde ook een Lykdicht op A. Lemmerman (Leyden 1700) en zal dus in den pas bijgelegden strijd wel een aanhanger van Lemmerman geweest zijn, hoogstwaarschijnlijk derhalve een Collegiant, mogelijk een nakomeling van één der stichters van de secte. Het vermoeden, dat V.d. Kodde een Collegiant was, wordt versterkt door een ander geschrift, dat hij uitgaf, nl.: De woorden van Paulus, 2 Thess. III:16 in rijm uitgebreid en toegepast op de vereeniging der beyderzijds doopsgezinden tot Leyden, 13 Febr. 1701. Dit heeft betrekking op de vereeniging der Vlaamsche en Waterlandsche Doopsgezinden te Leiden; een voorganger, ouderling of diaken van één dezer gemeenten is Van der Kodde niet geweest (vgl. Le Poole, Bijdr. t.d. kennis v.h. kerkel. leven onder de Doopsg. te Leiden), maar wel bestond tusschen Collegianten en Doopsgezinden een nauwe band (Le Poole, a.w.,
84, 85) en werd zelfs aan eerstgenoemden kort na de vereeniging, namelijk in Januari 1702, het gebruik der kerk voor het houden hunner samenkomsten toegestaan (Le Poole, a.w., 82). Een geschrift als dat van Van der Kodde kan dus verwacht worden van een Collegiant, die voor het Doopsgezind gemeenteleven groote belangstelling koesterde.
Litteratuur: Hylkema, Reformateurs, II, 387, 388, 394-403. - Cat. Doopsgez. Bibl., II, 93, 145. - Cat. Letterk., I, 569.