Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 788]
| |
[David Kleman]KLEMAN (David) werd den 1en Mei 1725 geboren. Zijn geboorteplaats liet zich niet vaststellen, en evenmin de hoogeschool, waar hij zijn opleiding genoot. (In geen Album Studiosorum hier te lande komt zijn naam voor, ook niet in de enkel in handschrift bestaande lijst van studenten te Franeker)Ga naar voetnoot1). Den 3en Juni 1748 werd hij praeparatoir geëxamineerd door de Classis van Amsterdam en beroepbaar gesteld. Na peremptoir examen voor de Classis van Rhenen en Wijk den 24en Juni 1749 werd hij den 20en Juli d.a.v. te Renswoude bevestigd door Ds. S. Barovius, pred. te Veenendaal (m. 1 Tim. 14:12, 16; intr. m. Zach. VI:15). Hij preekte aldaar afscheid den 2en Apr. 1758 (m. Jes. XXI:10) bij zijn vertrek naar Voorburg, waar hij den 16en d.a.v. bevestigd werd door zijn schoonbroeder Ds. Joh. Slyp, pred. te Monster (m. Zach. IV:6, intr. m. Jes. LV:10, 11). Wegens aanhoudende lichaamszwakheid verklaarden de Staten van Holland en Westvriesland hem den 20en Sept. 1776 emeritus salvo honore et emolumento. Hij overleed nog zeer plotseling aan een toeval of beroerte te Voorburg den 6en Maart 1780. Nadat hij in 1765 en in 1771 een paar geschriften met kerkelijke goedkeuring in het licht had gezonden (zie ond. zijn geschr.), gaf hij in 1774 een werk uit over de Orde des heils, volgens welke God aan bezondere menschen Zyne zaligmakende genade schenkt enz. (zie onder zijn geschr.). Ook dit geschrift was kerkelijk goedgekeurd en twee der daartoe gecommitteerde predikanten der Classis van 's-Gravenhage hadden uitdrukkelijk verklaard er niets in gevonden te hebben, strijdig met de Formulieren van Eenigheid. (Dit rapport, voor de Classis bestemd, werd ontijdig in druk uitgegeven door ‘Justus Aletophilus Pacificus’, vgl. Boekz. 1775b, 788, 789). Bij nadere kennismaking echter met den inhoud rezen er bij verschillende leden der Classis bezwaren. Ook elders was dit het geval. Zoo bij de Classis van Amsterdam, die hare bedenkingen tegen Klemans geschrift kenbaar maakte aan de Haagsche in een Regtmatig bezwaar over eenige stellingen, strijdig met de aangenomene leer der Herv. Kerk enz. Den 25en Apr. diende ook de Classis van Schieland hare gravamina bij de Haagsche in. Inmiddels begon er een storm van protesten op te steken. Zoo gaf in het begin van Apr. Prof. B. de Moor te Leiden een Verhandeling uit, waarin hij zijn Aanmerkingen op de Orde des HeilsGa naar voetnoot2) publiceerde (vgl. Boekz. 1775a, 513-544); hierin vergeleek hij Kleman met iemand, die ‘onkruid zaaide, terwijl de menschen sliepen’ (Voorberigt, blz. 5). Ook in de N.-Hollandsche Synode te Edam kwam zijn geschrift ter sprake; de vergadering betuigde bij alle achting voor Kleman en zijn vroeger uitgegeven geschriften, in het laatstuitgegevene wel iets gevonden te hebben in strijd met de Formulieren (Art. 16 ‘licentieus boekdrukken’). De Voorburgsche predikant werd door velen verdacht van dezelfde gevoelens te zijn als Frederik Ad. van der Marck, die als hoogleeraar in het staats-, natuur- en volkenrecht te Groningen door zijn aanprijzen van het natuurrecht en van het ‘nut der Natuurwetten voor den Staat des Kristendoms’ niet alleen de voorstanders van het Romeinsche recht, maar ook de theologen tegen zich in het harnas had gejaagd, en die op grond van zijn leeringen beticht van Pelagiaansche en Sociniaan- | |
[pagina 789]
| |
sche gevoelens, in 1773 zijn ontslag had gekregen, waartoe zeker ook had meegewerkt de scherpe en spottende wijze, waarop hij zich had uitgelaten over het rechtzinnig geloof. De verdenking dat Kleman geestverwant van v.d. Marck zou zijn, werd in hooge mate versterkt door de uitgave van een geschrift, dat door de publieke opinie werd beschouwd als afkomstig van een vriend van laatstgen., en waarvan de titel luidde: Aanmerkingen ter verdeediging van de Verhandeling over de Orde des Heils .... tegen de Aanmerkingen v. Prof de Moor. Nu werd de beschuldiging van Pelagianisme en Arminianisme tegen Kleman gericht. De punten in geschil betroffen de voorverordineering, de onmacht des menschen tot waar zaligmakend goed en de onwederstaanbare werkingen der wederbarende genade. Klemans gevoelens kwamen volgens zijn eigen woorden (blz. 10, 11 van zijn geschrift) hierop neer: ‘Er is een nauw verband door Gods hooge wijsheid en goedheid gelegd tusschen 's menschen vrijwillige, zedelijke handelingen, en Gods bovennatuurlijke mededeeling des geloofs en van alle zaligmakende genadegaven. Het schenken dezer gaven is aan de zedelijke, rechte besturing van der menschen handelingen zoo nauw verbonden, dat allen, die, een behoorlijk gebruik makende van hunne, door het zedelijk onderwijs des Evangelies verbeterde natuurkrachten, zich ernstig stellen in den weg van plicht, zekeren staat op de verkrijging van Gods bovennatuurlijke genade kunnen maken, en zij, die zich aan het verzuim dezer plichten schuldig stellen, door zich vrijwillig tot ongeloof en ongehoorzaamheid te bepalen, van die genade beroofd blijven, en wegens hun vrijwillig ongeloof zich aan eene zwaardere straf onderwerpen’. Was het Klemans bedoeling reactie te bewerken tegen het misbruik der onmachtsleer en de daaruit voortvloeiende vleeschelijke zorgeloosheid, zijn voorstelling alsof heiligmaking het middel zou zijn tot rechtvaardigmaking, en plichtsbetrachting genade zou verwerven gaf alzoo aanleiding dat velen er een terugkeer in zagen van Augustinus en Calvijn tot Pelagius en Arminius. De Haagsche Classis verzocht Kleman zijn gevoelens te verdedigen als in overeenstemming met de Formulieren van Eenigheid. Den 31en Mei 1775 leverde hij bij visitatoren der Classis de gevraagde verdediging in. De beoordeeling daarvan was door de Classis opgedragen aan zes predikanten uit haar midden. Het oordeel dezer commissieleden luidde niet eenstemmig. Twee hunner verklaarden, zonder zich in alles met Klemans opvattingen te kunnen vereenigen, zijn gevoelens volkomen vrij te achten van onrechtzinnigheid. Na vergelijking van zijn leeringen met die van Voetius en van de meeste leden der Nat. Synode te Dordrecht, waren zij tot de overtuiging gekomen, dat zoo verre licht van duisternis onderscheiden was, zoo vèr ook Klemans gevoelen verschilde van dat der Remonstranten. Het gerezen geschil beschouwden zij als een woordenstrijd. De vier andere beoordeelaars verklaarden versterkt te zijn in hun vermoeden omtrent Klemans onrechtzinnigheid, vooral hierin bestaande, dat hij te veel toeschreef aan 's menschen eigen kracht. Met dit oordeel stemde de meerderheid der Classis in, en den 6en Nov. 1775 besloot zij hem nog zes weken toe te staan, om binnen dien tijd het bewijs te leveren dat zijn opvattingen overeenstemden met den Bijbel en met de Formulieren van Eenigheid; daarna zou de Classis de zaak tot beslissing brengen. Kleman echter weigerde volstrekt zich nòg nader te verdedigen, en richtte den 28en Maart 1776 tot de Staten van Holland het verzoek, om de Classis van 's-Gravenhage te gelasten hem niet verder te bemoeilijken omtrent een werk, dat immers met haar kerke- | |
[pagina 790]
| |
lijke goedkeuring was uitgegeven. Enkele leden dezer Classis, o.a. P. Nieuwland, pred. te 's-Gravenhage, leverden bij de Staten een request in van dezelfde strekking. De Staten stelden beide verzoekschriften in handen der Haagsche Classis, die spoedig met haar antwoord gereed was met dit gevolg, dat de Staten den 18en Mei 1776 aan de Classis vrijheid gaf om de kerkelijke goedkeuring in te trekken, maar haar tevens bevalen hare werkzaamheden ter beoordeeling van Klemans rechtzinnigheid te staken. Aan beide partijen werd echter toegestaan zich te beroepen op de a.s. Z.-Hollandsche Synode. Tot dit laatste kwam het niet. De Haagsche Classis zond aan die van Amsterdam en van Schiedam bericht, dat zij bezwaar maakte tegen een en ander in Klemans geschrift, en daarom de vroeger daarvoor door haar gegeven goedkeuring weer introk; hetzelfde publiceerde zij in de Boekzaal 1776a, 710. De Z.-Hollandsche Synode van 9 Juli 1776 te Delft beperkte zich tot een woord van lof voor de betoonde waakzaamheid over de vastgestelde leer en tot het uitspreken van den wensch, dat Kleman in het vervolg bewaard mocht worden voor het verwekken van onrust in de Kerk. Dat dit inderdaad zijn voornemen was, had Kleman verklaard in de Boekzaal 1776a, 711, waar hij verzekerde dat hij zijn bestreden geschrift nooit zou hebben uitgegeven, indien het niet met kerkelijke goedkeuring was bekrachtigd geworden, maar dat hij na het intrekken dezer goedkeuring geacht wilde worden alsof hij het nooit in het licht had gezonden. Daarmede was het geschil ten einde. Het had vele gemoederen en vele pennen in beweging gebracht. De Haagsche predikant Dr. J. Heringa, die als lid zijner Classis het voor Kleman had opgenomen, had, ook bij gelegenheid eener visite er bij Prins Willem V op aangedrongen, zich partij te stellen voor den Voorburgschen leeraar en was daarbij te werk gegaan op zoo krasse wijze, dat de Prins naar diens eigen verklaring op het punt had gestaan hem bij een arm de deur uit te zetten. Willem V liet zich niet overhalen in het geschil partij te kiezen. (Gedenkschriften v. G.J. v. Hardenbroek. Dl. I Amst. 1901, blz. 381 (in: Werken v.h. Hist. Genootsch. Derde S. No. 14). Onder degenen, die Kleman verdedigden, onderscheidde zich vooral zijn reeds genoemden vriend Ds. P. Nieuwland, die ook, na het overlijden van zijn Voorburgschen ambtgenoot, in 1781 een tweeden druk bezorgde van diens: Eerste Waarheden der ondervindelijke en redelijke Geesteskunde, en daarbij dit boek aanprees als de eerste proeve eener oorspronkelijk bewerkte Psychologie, wier eerste uitgaaf, in bijna 800 exemplaren verspreid, algemeene belangstelling gevonden had. Het aantal geschriften vóór en tegen Klemans Orde des Heils verschenen, is groot. Zoo gaf o.a.Ga naar voetnoot1) ‘een Liefhebber van Waarheid en Vrede’ in het licht een Aanpryzing der Bedachtzaamheid in 't oordeelen over de Leer v.d. WelEerw. Heer David Kleman ...., nevens Vertoog, dat de waare Mening v. dien waardigen Leeraar in zijne verhandeling, over de Orde des Heils .... overeenkomt met het geen door de Regtzinnigste Leeraars dagelijks Gepreekt word, en derhalven niet strijdig is met de Leere der Geref. Kerk. (Amst. | |
[pagina 791]
| |
1776)Ga naar voetnoot1), en van een ander ‘Liefhebber der Waarheid’ verscheen: De Orde des Heils v.d. WelEerw. Heer Dav. Kleman, Pred. te Voorburg; tegen zyn verdeediging omgekeert, desselfs tegenstrijdigheden aangetoond, de Leere der Goddelijke Praedestinatie (zoals de Geref. Kerk vaststeld) voorgehouden en verdeedigt: als mede eenige Aanmerkingen omtrent de algemeene welmeenende aanbieding v. Christus tot Zaligheid, aan allen, onder het Evangelium leevende. In eene korte beredeneerde verhandeling. Leid. 1776. Joh. Habbema, Theol. Dr. en Pred. te Rotterdam bezorgde de uitgave van: Bedenkingen over de Orde des Heils, en de algem. aanbieding v.h. Evangelie, v.d. WelEerw. Welgel. Heer David Kleman, veel geagt Euangelie Dienaar te Voorburg voorgestelt in eenige Brieven, door E.D.P. Rott. 1775, '76. 6 st. 8o. De schrijvers der Nederlandsche Bibliotheek leverden een felle critiek op Klemans geschrift in een artikel: Iets betreffende de Orde des Heils v.d. Heer Kleman (Dl. V, 2e st. Mengelwerk, Rott. 1777, blz. 300-307) en Timotheus Philanthropus gaf in het licht: Eere en Leere v. Dav. Kleman verdedigd door Magistraat en Kerkeraad in Voorburg, en Drieledig Quaeritur v.e. aanzienlyk Rechtsgeleerde, nopens de Ernstige Waarschouwing v. Prof. v. Drunen en de Saamenspraken v.e. ongenoemden Schrijver. Met e. Voorbericht en e. Narede. Harlingen 1777. 8o.Ga naar voetnoot2). De predikant van Valkenburg Sam. v. Hardeveldt Antz. publiceerde (in: Boekz. 1776a, blz. 426-429, do 17 Apr. 1776) Vraagen, welke de ondergeschreeven de vryheid neemt den Wel-Eerw. Heer D. Kleman, en zyne Mede-standeren voor te stellen, als welker duidelijke beantwoording een korte weg zouden kunnen zyn, om het niet alzins wel begreepen worden, daar men van klaagt, ten opzicht der voornaamste zaaken, een einde te doen neemen, en nader te doen zien, wat men hun aankleeven aan de Leer der waare Herv. Kerke, waarmede zij betuigen, het eens te zijn, te oordeelen hebben. Van D. Kleman verscheen achtereenvolgens: Eerste Waarheden der ondervindelyke en redelijke Geest-kunde, waar in Al het geen door de ondervinding in onze Ziele kenbaar is, nagespoord, de wetten onzer Zielswerkingen aangewezen worden, en daar uit tot de Aard, het Weezen en Eigenschappen derzelve besloten werd. Waarbij komt een afzonderlijk Betoog v. de onstoffelijke vatbaare wijze ten Nutte v. Min-ervarenen ontworpen. 's-Gravenh. 1765. 8o. (Kon. Bibl.); (vgl. Boekz. 1766a, 137-154). 2e veel verm. dr. uitg. d. Ds. P. Nieuwland. Ald. 1781. 8o. - Vyftal Verhandelingen over eenige gewigtige Waarheden v.d. Chr. Godsdienst. (Over de oorspr. verdorvenheid, over de rechtvaardigmaking, over het wezen v.h. ware zaligmakend geloof). 's-Gravenh. 1773. 8o. - De Orde des Heils, volgens welke God aan bezondere menschen Zyne zaligmaakende genade schenkt of het verband tusschen Genade en Pligt. 's-Gravenh. 1774. 8o.Ga naar voetnoot3). Litteratuur: Historisch verhaal van de al procedures gehouden in de zaak van | |
[pagina 792]
| |
D. Kleman, pred. te Voorburg, wegens zijn uitgegeven boekje, gen. Orde des Heils, met de daartoe behoorende authentieke stukken (hoogst zeldzaam). - v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII2, blz. 67. - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 267-270. - Boekz. 1780a, 189. - Ypey, Kr. Kerk 18e e. VII, blz. 420-427. - Ypey en Dermout, Gesch. N.H. Kerk III, blz. 560-567; Aant., blz. 252, 253. - Sepp, Stinstra, II, blz. 24, 25. - Dez., Staatstoezicht, blz. 135, 136. - Knappert, Gesch. Herv. K. 18e en 19e e., blz. 105. - Reitsma, Herv. en Herv. K. blz. 701, 702. - F.J. Los, Gesch. der Ned. Geloofsbelijdenis, in: Troffel en Zwaard. 19e Jrg. (1916), blz. 101-104. - H.Q. Janssen, Catal. v.h. Oud-Synod. Arch., blz. 129 C. In het Kerkeraadsarchief van de Groote Kerk te 'sGravenhage bevindt zich in keurig handschrift een ‘Register v. alle de stukken Raakende de Procedures met Ds. Kleman over zijn E. Werkje Gen. Orde des Heils etc.’ |
|