jaren aan de hoogeschool, waar hij in den zomer van 1868 met gunstig gevolg het doctoraal examen in de Theologie aflegde, met de bedoeling te promoveeren in de Kerkgeschiedenis, zijn lievelingsvak. Intusschen nam hij ijverig deel aan het studentenleven; behalve Fiscus van den Senatus Veteranorum van het Corps was hij twee jaar lang voorzitter van het gezelschap πάντα νοήτα; tot zijn intiemste vrienden behoorde de latere Hofprediker W.L. Welter.
Tot Klaassens natuurlijke gaven behoorde een onmiskenbaar oratorisch of declamatorisch talent, door oefening tot zeldzame hoogte ontwikkeld. Bij de ‘Oratorische oefeningen’ onder leiding van Prof. B. ter Haar was hij facile princeps. Den 13en Aug. 1869 door het Prov. Kerkbestuur van Gelderland toegelaten tot de Ev. bediening wijdde hij zich in de ouderlijke woning, inmiddels van Nijmegen naar Hees overgebracht, aan de bewerking van zijn dissertatie over Minucius Felix; waarbij hij echter belemmerd werd door het opkomen van de teringziekte, waaraan hij bezwijken zou. Het plan om nog vóór de Kerstvacantie 1872 te promoveeren moest hij opgeven; zijn kwaal verergerde snel en in den nacht van den 11en op den 12en Jan. 1873 ontsliep hij berustend en kalm, enkele uren later in den dood gevolgd door zijn vader, die aan hartzeer over den toestand van zijn zoon overleed.
Bescheiden en nederig van karakter, kenmerkte hij zich bij zijn studiën door exactheid en uitvoerigheid. De stijl van zijn proefschrift is gebleven beneden de verwachting, die men van hem mocht koesteren, maar de inhoud getuigt van zoo ernstig onderzoek van de pragmatische geschiedenis van het Apologetisme der oud-Christelijke Kerk, dat hij zijn promotor Prof. ter Haar, die te voren in dit opzicht een tegenovergesteld standpunt innam, voor zijn opvatting won.
Hij was een voorstander van de beginselen der Evangelische richting.
De titel van zijn proefschrift luidt: Marcus Minucius Felix, de eerste apologeet des Christendoms in de Latijnsche Kerk. Uitgeg. na zijnen dood met eene voorrede van Dr. B. ter Haar. Utr. 1873. 8o. Bij het Ex. vermeld in den Catal. der bibliotheek van wijlen Prof. Doedes te Utrecht was een photogr. afbeelding en de handteekening van den schrijver gevoegd, benevens het op zijn overlijden vervaardigde gedicht (‘Bedrogen Hoop’) van den promotor. (Collection of Rariora chiefly Religion and Theology of the late Dr. J.I. Doedes, Prof. of Theol. in The Univ. of Utrecht. 1898, No. 568).
Litteratuur: B. ter Haar, Voorrede (zie boven), p. VII-XX. - Alb. Stud. Rh. Traj. .k. 449.