[Carel Henrik Kindermann]
KINDERMANN (Carel Henrik), oudste der in leven gebleven vijf kinderen uit het huwelijk van Jan Christian Kindermann (zie vor. art.) en Johanna Henriette Telting, werd geboren te Edam den 20en Maart 1844, en ingeschreven als student aan het Luthersch seminarium te Amsterdam den 8en Oct. 1862, daarna aan de Leidsche Hoogeschool den 13en Nov. 1862 en nogmaals den 9en Juni 1864 en den 11en Oct. 1866, en in datzelfde jaar andermaal te Amsterdam. In 1867 toegelaten als proponent bij de Ev. Luth. Kerk, werd hij den 29en Maart 1868 te den Helder bevestigd door zijn vader (m. Joh. XVIII:33-37; intr. m. Joh. XVIII:37b), nadat hij den len Maart was ingezegend in de Ev. Luth, Synode te Amsterdam door haar president Ds. A.J. Schröder van Arnhem., waarbij zijn vader hem toesprak n. aanl. v. 1 Tim. III:1. In Oct. 1873 werd hij beroepen te Zierikzee en in Aug. 1876 te Doetinchem, maar hij bedankte, en bleef te den Helder werkzaam tot zijn eervol ontslag den 1en Dec. 1880, waarna hij te Leiden ging studeeren in de classieke Letteren (ingeschr. den 19en Jan. Jan. 1881). Den 25en Sept. 1885 verwierf hij ald. den Doctorstitel op een dissertatie, getiteld: Quaestiones de fabulis a Vergilio in Aeneide tractatis, L.B. 1885. 8o. In Oct. 1886 werd hij conrector, eerst aan het gymnasium te Sneek, in 1890 aan dat te Gorinchem, waar hij werkzaam bleef tot aan zijn eervol ontslag in 1900. Vervolgens vestigde hij zich te Leiden, en in 1910 te 's Gravenhage, waar hij den 15en Aug. 1926 overleed.
Hij was gehuwd met Elisabeth Jacoba Klinkhamer (overl. te 's Gravenhage 14 Nov. 1915) en liet bij zijn overlijden vijf kinderen na, van wie de jongste dochter gehuwd is met Dr. C.E. Hooykaas, pred. bij de Rem. Geref. Gem. te Rotterdam.
Van C.H. Kindermann verschenen, behalve zijn bovenvermeld proefschrift, eenige geschriften naar aanleiding van de poging om de proponentsformule te wijzigen(1873). Voorts De Aeneassage en de Aeneïs. 1897. 8o. - Handleiding tot de zedelijkheid. Rott. 1922. 8o. Gedrukt (maar niet in den handel) is zijn Laatste toespraak tot de gem. van den Helder (1880) en twee voorstellen, de gymnasia betreffende, nl. dat rectoren geen kostleerlingen mogen houden en dat aan curatoren het jus promovendi worde ontnomen.
Litteratuur: Loosjes, Naaml. v. pred. der Luth. Kerk in Ned., blz. 142, 143. - Oud en Nieuw, II, blz. 228. - Alb. Acad. Amst., blz. 220. - Alb. Stud. L. Bat., k. 1392, 1395, 1405; id. II, k. 36.