Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4

[Johannes Gerardus ter Kinder]

KINDER (Kinderen) (Johannes Gerardus¹⁾ ter). wiens geboortejaar onbekend is, werd geboren te Buren uit het huwelijk van Reynier Ter Kinder(en), mr. kleermaker en burgemeester van Buren en Jannetje Gerrits v. Schayck. Na praeparatoir examen door de Classis Buren in 1688 tot proponent aangenomen, werd hij in 1690 bevestigd te Rhenoy; in 1692 te Acquoy; in 1694 werd hij adjunct te Buren, vanwaar hij in 1697 naar IJselstein als eerste 2de predikant vertrok. Hier overleed hij den 19en Maart 1712.

In de Acta der Part. Synode van Z.-Holland Juli 1698 wordt hij genoemd onder de deputati en visitatores der Classis Buren.

Van hem zijn geen portretten bekend.

Uit zijn huwelijk met Cornelia Winterkamp werd geboren: Johannes ter Kinder(en), geb. te IJselstein April 1700, die predikant was te Benschop (1723), daarna te Arnhem van 6 Mei 1725 totdat hij door de Magistraat uit zijn dienst ontzet werd (1731); tenslotte werd hem bevolen binnen tweemaal 24 uren de stad te verlaten (1 Aug. 1733). Tot een en ander had zijn levensgedrag aanleiding gegeven. Na op verschillende plaatsen gewoond te hebben, werd hij predikant te Londen in de St. Jameskapel. Aldaar overleed hij den 17en Oct. 1772.

Van Joh. Ger. ter Kinder zijn geen portretten bekend.

De volgende geschriften van zijn hand verschenen in druk:

Kristelyk Sterf-Gewin, Schriftmatig uytgebreidt in een Predikatie over de woorden v.d. Ap. Paulus Philipp. 1 vs. 21. Het sterven is my gewin. Ter gelegentheit v.h. overleiden der uytmuntenste en weergaloose Kristen-Vorstinne Maria Stuart, Koninginne, door Gods genade, v. Groot Britanje, Beschermster des geloofs. Uitgespr. op den 13 Jan. 1695. Utr. 1695. 4^o.

1) Deze voor-namen komen ook in omgekeerde volgorde hier en daar voor. In het kerkeboek van Acquoy komt zelfs zijn onderteekening voor als Ger. Joh. Terkinder (1691). In de doopakte van zijn dochter (11 Nov. 1694) te Buren wordt hij vermeld als Joh. Ger.; zoo ook bij Knuttel, Acta. Zijn eigen doopakte ontbreekt tengevolge van een hiaat in het Doopboek van Buren.

[p. 754]

(Knuttel, Cat. Pamfl. III. No. 14143). - Het onverwinbare Israel Gods, ofte Uytbreidinge over de woorden v. Psalm 129, v. 1, 2. Verklaart en toegepast op den Alg. Dank- en Bededag. d' 18/28 Sept. 1695. Utr. 1695, 4^o (id., No. 14201).

Van hem is een gedicht afgedrukt achter: J. v. Zelst (pred. te IJsselstein), De Zieltogende Juda, vertoont in een Treur-rede ov. Klaagl. IV, v. XX. En toegepast op het droevig afsterven v. William III, Kon. v. Engeland enz. enz. Voorgest. aen de Gem. J. Chr. tot Ysselsteyn den 30 Apr. 1702. Utr. 1702. 4^o (id. 14725).

Litteratuur: Soermans, Kerkel. Register Z. Holl. (reg.). - Rogge, Beschr. Cat. Rem. Bibl. Amst. II, Id. II, Afd., blz. 199. - Knuttel, Acta VI (1687-1700) (reg.). - Meded. v. den Hr. W.M.C. Regt.