Hoewel hij zelf in zijn herdenkingspreek vermeldt hoe hij tot Latijnsch poeët was gevormd, zijn zoowel de Latijnsche als de Nederlandsche gedichten, door hem vervaardigd, hoogst middelmatig. Schotel (Kerk Dordr. II, blz. 452 n. 1) geeft als proeve hiervan een Latijnsch vers uit zijn nagelaten manuscripten. Een Bundel van Keurdichten ter viering van Oranjes naam- en feestdag, den 8sten Maart 1791, zijnde de 43e geboorte verjaaring v. Willem V enz. enz. Amst. 1791. 8o, bevat een bijdrage van zijn hand. (Cat. N. Lett. I, k. 481).
Bij zijn overlijden liet Kimyser een weduwe na met zoon en dochter.
Portretten zijn van hem niet bekend.
Behalve de bovengen. gelegenheidspreek verscheen van zijn hand in proza: Voorr. voor C. Tuynman, Nagelaten Mengelstoffen uitgeg. d. Mr. J. Reynvaan. Vliss. 1781. 4o. En een Redevoering over Jes. Godspraak XLIX:23a, ten grondslage der inwydinge v.d. vernieuwden Banjaard in het Gasthuis te Vlissingen. Vliss. 1793. (De Banjaard, Bajerd of Beyaard was de afdeeling tot huisvesting der armste bestedelingen, in tegenstelling der zoogen. proveniers).
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII2. blz. 54. - Nagtglas, Levensber., blz. 542. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. III, k. 690, 691 (art. J.L. v. Dalen). - Hs. Borger. - Schotel, De Ill. School te Dordr., blz. 147. - Dez., Kerk. Dordr. II, blz. 452, 643n, 795. - v.d. Aa, N. Wdb. Ned.-Dicht., blz. 314. - Alb. Stud. L. Bat., k. 1022.