Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Johannes Kien]KIEN (Johannes), geboren te Middelburg omstreeks 1670 of 1675, was leeraar of vermaner bij de Doopsgezinde gemeente ald. in 1704. Den 5en Juni 1710 werd hij in de vergadering der Classis Walcheren binnengeleid, nadat hij belijdenis had afgelegd van de Gereformeerde religie te O.-Souburg, waar hij zich metterwoon gevestigd had. Hij | |
[pagina 748]
| |
verzocht aan de Classis om revisores van een door hem geschreven werk De twee Pylaren van het huys van Dagon omvergeworpen enz. (Zie onder zijn geschr.). De Classis voldeed aan zijn begeerte; zijn werk werd stichtelijk bevonden en in geenerlei opzicht in strijd met de Formulieren van Eenigheid. Niet lang daarna vertrok hij naar de Kaap de Goede Hoop, waar hij door Bewindhebbers der O.I. Compagnie, ter kamer Zeeland, een plaats had gekregen als krankbezoeker. Hij bleef aldaar vier jaren, waarop hij repatriëerde. Na zijn terugkomst liet hij in 1716 drukken zijn Kort ontwerp der Godgeleerdheid enz. (zie onder zijn geschr.), naar zijn eigen verklaring op verzoek van ‘aanzienlijke personagiën’. Hij woonde toen weer te Middelburg, waar hij den 22en Nov. 1717 opnieuw in de Classicale vergadering verscheen, nu met het verzoek om een bewijs van de broeders ‘dat hij bequaem was om als predikant naar Ysseguepe (Essequibo) gezonden te worden’, vanwaar hem toezegging van beroep was gedaan door Bewindhebbers der W.I. Compagnie. De Classis wilde hem die bevoegdheid na een examen wel verleenen, mits zijn aanstelling ginds vaststond. Zij hadden nl. niet gaarne dat hij hier te lande beroepen zou worden. Bewindhebbers bleken echter niet gewillig te zijn om Kien uit te zenden, daar zij het oog hadden op een ander. Later wordt hij nogeens vermeld in de Acta der Walchersche Classis, en wel den 3en Aug. 1724, naar aanleiding van het feit, dat hij haar ter revisie een boek had toegezonden, waarvan de naam onbekend is gebleven; ook het oordeel der Classis is onbekend; wèl is dit laatste bekend ten opzichte van een ander werkje ‘handelend van 't gelove der uitverkoorne Gods’, dat den 1en Maart 1725 ter revisie binnenkwam; dit tractaatje werd door de deputaten der Classis afgekeurd, en de twee ‘officieren der Classis’ spraken Kien aan om hem te overtuigen ‘van de onschriftuurlijkheid zijner stellingen’, maar vergeefs. Het werd den 5en Juli 1725 hier en daar nogeens herlezen, waarna de uitgave verboden werd. Aan de gemeente van Middelburg werd opgedragen den schrijver van zijn dwalingen terug te brengen. De zaak was hiermede uit, daar Kien beloofd had zich te onderwerpen aan het judicium der Classis. Hoelang Kien na 1725 nog geleefd heeft is onbekend. Van hem worden geen portretten vermeld. Zijn in druk verschenen geschriften zijn: De Honigraat der Gods-geleerdheid, van de Mennisten by een vergaderd en tzamengesteld. Middelb. 1704. 8oGa naar voetnoot1). (Doopsgez. Bibl. Amst.). (Vgl. Boekz. 1704b, 349-355). - Wezendlijke Hooftzaken der Godsgeleerdheid ten dienst der kinderen. Middelb. - De Op- en Ondergang v. Moses Wet met de Eeuwigdurendheyd v.d. Wet der Zeeden (zooals deselve door Christus is volmaakt) vertoond in haar voornaamste pligten. Vliss. 1704. 8o. - De twee Pylaren v.h. huys Dagons omvergeworpen of de eigen kragt en geregtigheyt des menschen weggenomen en integendeel de vrye genade en geregtigheid Gods op den throon gestelt. Middelb. 1710? - Korte redenen, waarom ik ondergeschreve, my zelven van de Mennoniste tot de Geref. Kerk heb overgegeven. Middelb. 1711. 8o. (Dit geschrift vond bestrijding bij Ger. de Wind, Doopsgez. leeraar te Middelburg, in diens Joh. Kiens Redenen des geloofs onderzocht. Vliss. 1711, en werd verdedigd door Mattheus Klaassen, een vriend van | |
[pagina 749]
| |
Kien). - Kort ontwerp der Godgeleerdheid nevens desselfs nader Verklaring en Uitbreiding. Rott. 1716. 8o. (Doopsg. Bibl. Amst.). Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII2., blz. 51. - Glasius, Godg. Ned., II, blz. 257, 258 (ten onrechte Kier genoemd, vgl. III, blz. 666). - Paquôt, Mémoires. T. III (1770), p. 17. - de la Rue, Gelett. Zeeland, blz. 78, 79. - Nagtglas, Levensber., blz. 539, 540. - Doopsgez. Bijdr., Jrg. 1891, blz. 63, 64; Jrg. 1895, blz. 12. |
|