[George Carel Aegidius Kicherer]
KICHERER (George Carel Aegidius), geboren te 's-Gravenhage den 1en Juli 1807, ontving voorbereidend onderwijs van Ds. Joh. Schultz te 's-Gravenhage, studeerde in 1824-1825 te Amsterdam, en werd daarna ingeschreven te Leiden den 19en Apr. 1826 en nogmaals den 2en Oct. 1829; den 31en October d.a.v. bevorderd tot proponent bij de Ev. Luthersche Kerk nam hij eerst grootendeels den dienst waar in de vacante gemeente te Edam, waarna hij enkele maanden adjunct was bij Ds. J.Ph. Wagner te Monnikendam, die wegens zwakte zijn taak niet kon vervullen. Bij diens emeritaat in 1830 werd Kicherer beroepen (18 Apr.). Den 6en Juni 1830 ingezegend op de Synode te 's-Gravenhage, werd hij den 20en d.a.v. bevestigd door Ds. G.H. Lagers, pred. te Amsterdam (m. 1 Tim. IV:12, 13, 15, 16; intr. m. Fil. I:8-11). Hij preekte afscheid te Monnikendam den 4en Mei 1834 (m. Hand. XX:21, 32) wegens vertrek naar Utrecht, waar hij den 25en d.a.v. bevestigd werd door Ds. J. Decker Zimmerman, pred. ald. (m. 1 Cor. XVI:10; intr. m. 1 Petr. V:2,3). In Aug. d.a.v. reeds bedankte hij voor een beroep naar 's-Gravenhage, zijn geboortestad. Slechts kort diende hij de gemeente te Utrecht; in Dec. 1835 ongesteld geworden overleed hij den 17en Sept. 1836 aan de tering. Zijn nagedachtenis werd gehuldigd den 18en Sept. door Ds. Decker Zimmerman en den 9en Oct. door zijn vriend en opvolger bij de Monnikendamsche gemeente F.J. Domela Nieuwenhuis, die toen een preekbeurt te Utrecht vervulde, en wiens woorden letterlijk zijn weergegeven in Bijdr. Gesch. Luth. Kerk. 1e st., blz. 145-149. Daarin wordt Kicherer geteekend als iemand van vast karakter, ijverig en vol liefde voor zijn naaste en voor het leeraarsambt, wiens prediking het kenmerk droeg van ernst en gemoedelijkheid.
Hij was gehuwd met Wilhelmina Geertruida Telting, die hem overleefde († 1873).
Portretten worden van hem niet vermeld.
Van hem zag het licht:
Afscheids- en Gedachtenisrede over Hand. XX:21, 32, geh. te Monnikendam. Utr. 1834. 8o. - Iets ter gedachtenis v. L.W.G. Breseman. Utr. 1835. 8o.
In handschrift berust van hem in de bibliotheek van het Ev. Luth. Seminarie: Juvenilia, prouti post eius mortem colligere aut ex autographis describere licuit amico J.C. Schultz Jacobi.
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII2, blz. 51. - Glasius, Godg. Ned. II, blz 257. - Hs. Borger. - Loosjes, Naamlijst v. Pred. Luth. K. in Ned., blz. 142. - Bijdr. Gesch. Luth. Kerk. I, blz. 143-149; V, blz. 60; VII, blz. 163. - Oud en Nieuw. I, blz. 157, 201; V, blz. 80, 132, 175, 176, 178, 206. - Hartog, Gesch. Predikk., blz. 382. - Alb. Acad. Amst., blz. 219. - Id. L. Bat., k. 1269, 1285.