Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Johannes Jacobus Kicherer]KICHERER (Johannes Jacobus),Ga naar voetnoot1) geboren te 's-Gravenhage, werd op 21-jarigen leeftijd ingeschreven als student te Leiden den 27en Sept. 1796 en daarna te Utrecht den 13en Oct. 1797. Reeds in het volgende jaar bood hij zich aan bij het kort te voren gestichte Ned. Zendelinggenootschap om uitgezonden te worden onder de heidenen; hij werd aangenomen als zendeling en opgedragen aan het Londensche Zendingsgenootschap, om, onder opzicht daarvan, met Dr. J.Th. van der Kemp naar Z.-Afrika te gaan. Den 30en Mei 1798 met gunstig gevolg geëxamineerd voor de classis Drenthe te Meppel, werd hij aldaar door Ds. G. Masman, pred. te Utrecht, ingezegend tot zijn dienst | |
[pagina 746]
| |
(m. Mt. XXVIII:20). Deze inzegening gold tevens blijkbaar als ordening, maar of zij een officieel karakter droeg, valt te betwijfelen, aangezien de acta van den Kerkeraad te Meppel niets omtrent deze plechtigheid melden. Den 12en Dec. d.a.v. scheepte Kicherer zich met zijn reisgenooten (zie hiervóór blz. 705) te Portsmouth in en in het voorjaar van 1799 landde hij aan de Kaap de Goede Hoop. Daarna scheidde hij van v.d. Kemp, en vestigde hij zich met een Engelschen zendeling onder de Boschjesmannen en Hottentotten op een plaats, die zij noemden Blij-Vooruitzichts-Fontein. Zij zochten hun vertrouwen te winnen, onderhielden hen zoo eenvoudig en duidelijk mogelijk over goddelijke waarheden, terwijl Kicherer de kinderen Nederlandsch leerde spellen en lezen. Van de kennelijke vrucht op hun arbeid heeft Kicherer zelf een verslag gegeven (Gedenkschr. v.h. Ned. Zend. Gen. II, blz. 234v.v.). Omringd door vele gevaren van vijandige menschen en van wilde dieren, werd Kicherer bewaard en groot was de vreugde der Bestuurders en vrienden van het Zend. Genootschap, toen hij in 1803 zich te Rotterdam vertoonde met drie zijner gemeenteleden, die in den Haag werden gedoopt en als lidmaten aangenomen. In 1804 keerde Kicherer naar Afrika terug; met groot levensgevaar bereikte hij de plaats zijner bestemming, waar hij zijn gemeente zeer verstrooid en achteruitgegaan vond. Nadat hij straks de leeraarsplaats te Graaf-Reinet had aangenomen, schijnt zij geheel te zijn verloopen. Intusschen was Kicherer de eenige, met wien het Ned. Zend. Genootschap in dit eerste tijdvak toch nog bijzonder gelukkig was. Waar en wanneer hij overleden is, is onbekend; zelfs de ‘Naamlijst der Zendelingen’ in het Gedenkboek (zie onder Litt.) plaatst er een vraagteeken bij. Zijn sterfjaar schijnt na 1849 geweest te zijn. (Zie onder zijn geschr.). Van J.J. Kicherer bestaat een portret, borstb. rechts met lang haar en bef. In ov. met 4 reg. vers van J. v. Gogh. Naar G.J. v.d. Berg door S.W. Evans. 8o. (Vgl. v. Someren, Cat. v. Portr. II, No. 2939). Van hem zag afzonderlijk het licht: Berichten .... aang. zijne Zending tot de Heidenen. M. 2 pl. Amst. 1805. 8o. (Kon. Bibl.). (Vgl. Boekz. 1805a, 372-380). - Jezus Christus als de volkomen Zaligmaker aan de geloovigen geschonken. Leerr. ov. 1 Cor. I:30. Zwolle. 1849. 8o. Ook bezorgde hij, bijgestaan door bovengen. Ds. G. Masman, op verzoek van de schrijfster, bij haar leven hem gedaan, de uitgave van het Dagboek, Gemeenzame Brieven en Eenzame Overdenkingen van L.C., geschreven door Catharina Allegonda van Lier aan Cabo de Goede Hoop. Utr. 1804. 8o.; 4e dr. ald. 1851-'52. 8o. Laatstgen. was de verloofde van Kicherer, die in het Voorbericht en in het Bijvoegsel dezer uitgave een en ander meedeelt omtrent haar leven en sterven; ook uit haar Dagboek zelf blijkt zij iemand te zijn geweest, die door veel strijd en lijden en donkerheid heen het geloof had behouden, waarin zij ook ontsliep, den 22en Sept. 1801. Het 28e Gezang in den Ev. Gezangenbundel der Ned. Herv. Kerk is in min of meer gewijzigden vorm van haar afkomstig. Met een harer zusters vergezelde zij haar broeder, den zéér geleerden Helperus Ritzema van Lier naar de Kaap de Goede Hoop, toen deze daar als predikant was benoemd (1786); maar reeds in 1792 ontviel hij haar door den dood, diep- en langbetreurd ook door zijn gemeente (Boekz. 1804b, 12-23 en Biblioth. v. Theol. Letterk. IV (1806), blz. 235-237). Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII2, blz. 50. - Ypey, Gesch. Kr. K. 18e e. I, blz. 483, 484. - Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. IV, blz. 237, 238. - Kruyf, Gesch. v.h. Ned. Zend. Gen. (reg.). - L.C. Schuller tot Peursum, De eerste jaren van ons | |
[pagina 747]
| |
oudste Genootschap, in: St. v. Waarh. en Vr. Jrg. 1885, blz. 242-244. - Gedenkboek uitgeg. t. geleg. v.h. honderdjar. bestaan v.h. Ned. Zend. Gen., blz. 3, 37. - A.W. Bronsveld, De Ev. Gezangen, verzam. in de jaren 1803-1805, in gebr. bij de N.H.K., blz. 195. - Alb. Stud. L. Bat., k. 1187. - Id. Rh. Traj., k. 189. - C. Spoelstra, Bouwstoffen voor de Gesch. der Ned. Geref. Kerken in Z.-Afrika. I. II (reg.). |
|