catie houden ‘over zijne begane misdaad’. Het meisje stierf eer de behandeling der zaak door de Classis geëindigd was.
Gedurende zijn bediening te Dronryp werd hij aangeklaagd wegens onrechtzinnigheid, omdat hij o.a. gepreekt zou hebben, dat de ‘drijvers van de vrije genade en die de doodelijke onmacht des menschen stellen, waardig zijn dat God hun den Bijbel uit de handen rukte’. Deze aanklacht bleef echter ‘aan den spijker hangen’; de Classis ging er niet op in.
Later geraakte hij in conflict met de Staten en de Classis, niet wegens onrechtzinnigheid, maar om zijn uitgesproken patriottische gevoelens zooals hij die op krasse wijze had vertolkt in twee leerredenen, door hem den 13en Febr. 1793 gehouden. (Zie over de uitgave ervan ond. zijn geschr.) Bij zijn verdediging voerde Kesler tegenover Hun Ed. Mog. aan dat beide leerredenen getrokken waren uit die van een bekend hooggeëerd prediker, den Engelschen Aartsbisschop Tillotson, behoudens de door de omstandigheden geboden wijzigingen; ook beriep hij zich op het voorbeeld van Saurin, die in een preek over een der twee door Kesler behandelde teksten een onderzoek ingesteld had naar de misbruiken van de monarchale, aristocratische en volksregeeringen en naar de oorzaak, die de overwinning op de Franschen bij Malplaquet behaald zoo onvolkomen maakten. Maar Saurin had zijn preek in de Waalsche kerk te 's Gravenhage gehouden voor kundige en meer onbevooroordeelde hoorders, dan die tegen Kesler getuigenis inbrachten! Deze verdediging kon echter niet beletten dat hij, in hechtenis genomen, 43 weken lang, gevangen werd gehouden en straks voor den tijd van vier jaren buiten Friesland verbannen. Den 20en Dec. 1793 werd hij door de Staten van Friesland van zijn ambt ontzet en ongeschikt verklaard om het land ooit weer daarin te dienen. De Classis van Franeker conformeerde zich hiermede den 30en Dec. d.a.v. Na de omwenteling van 1795, waardoor de patriotten weer aan het roer van staat kwamen, werd het vonnis, over hem geveld, door de volksrepresentanten vernietigd, waarvan den 26en Mei mededeeling geschiedde aan de Classis. Daarmede werd Kesler in zijn bediening te Dronryp hersteld.
Op zeer onaangename wijze zag de Classis zich later genoopt tegen Kesler op te treden, en wel wegens verregaand ergerlijk wangedrag. In Aug. 1798 werd hij om die reden finaal van zijn dienst ontzet (vgl. hierover Boekz. 1798b, 385-393). Later rector te Bolsward geworden, hield hij als zoodanig den 31en Juli 1808 een oratie de praecipuis saeculi nostri vitiis. Inmiddels was hij in 1807 weer door de Classis van Franeker als lidmaat aangenomen en beroepbaar gesteld (vgl. Boekz. 1807b, 422, 423). Den 6en Nov. 1808 deed hij intrede als predikant te Nyega en Elahuizen (m. 2 Cor. IV:7). Hij overleed ald. na een ziekte van weinige dagen den 17en Dec. 1824.
Hij moet iemand van meer dan gewone kennis zijn geweest, maar onvast van karakter. Hij was gehuwd met mej. J.S. van Eysinga; uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren.
Portretten worden van hem niet vermeld.
Van hem zag het licht:
Twee leerredenen, Ov. Spr. XIV:34 en Jerem. IX:23, 24, uitgespr. te Dronryp, op den Algem. Dank-, Vast- en Bededag, den 13en Febr. 1793. Amst. 1794. 8o. - Aan mijne Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap beminnende Amstellaaren, bij de Staatsomwenteling van 1795. (Gedicht) Amst. 8o. (Knuttel, Cat. Pamfl. V, No. 22308, 22608).
Litteratuur: Hs. Borger. - Romein, Pred. Friesl. (reg.). - Verv. op J. Wagenaar Vad. Gesch. D. XXVI, blz. 398-404. - E.J. Diest Lorgion, De Ned. Herv. Kerk in Friesl. sed. haar vestiging tot het jr. 1795, blz. 305, 306. - S. Cuperus, Kerkel. leven der Hervormden in Friesl. tijd. de Republiek. I (reg.). - Boekz. 1825a, 108, 109.