Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Francois Adriaan van der Kemp]KEMP (Francois Adriaan van der) werd den 4en Mei 1752 te Kampen geboren als oudste zoon uit het huwelijk van Johan v.d. Kemp, die hoewel oorspronkelijk voor den handel opgeleid, het leger in allerlei rangen gediend heeft, van kornet tot kapitein, en Anna Catharina Leydekker, wier vader François Leydekker ontvanger-generaal van Tholen en | ||||
[pagina 707]
| ||||
baljuw van St. Maartensdijk was. Den 7en Mei d.a.v. werd hij in de Fransche kerk te Kampen gedoopt en geheeten naar zijn grootvader en naar zijn aangetrouwden oom beide van moederskant, Adr. 's-Gravezande, predikant te Middelburg. De volledige geschiedenis van zijn geslacht is beschreven in een Geslacht Boeck in perkamenten band, aanvangend met Mathys Bax, die als burger van Dordrecht in 1798 den arbeid ondernam om ‘woord voor woord’ een register over negentig jaren uit een ouden Bijbel over te schrijven. Bij het nagaan van de geslachtslijst treft het dat v.d. Kemp, van vaders- en van moederskant afstamt van geslachten, die bekend zijn geweest of door hun deugden en heldendaden of door hun rijkdom. Hiertoe behoorden ook Jacob de Witte, Heer van Haamstede. In zijn bekendheid met zulke voorvaderen vond v.d. Kemp een prikkel. Eerst naar de Latijnsche School te Zutphen gezonden, waar zijn vorderingen niet bijzonder waren, kwam hij, vervolgens op die te Zwolle, waarheen zijn vader inmiddels was overgeplaatst. Ook bij zijn verdere ontwikkeling aldaar tot in de vierde klasse vertoonde hij geen aanleg voor de wetenschap. Besloten werd het voorstel te aanvaarden, waarbij hem in 1764 een plaats werd aangeboden als cadet bij het regiment infanterie van Holstein-Gottorp, terwijl hij tevens de studie in het Grieksch en Latijn mocht voortzetten. Nadat het regiment van zijn vader was overgeplaatst van Zwolle naar 's-Hertogenbosch, bekleedde hij in 1766 denzelfden rang aldaar. Intusschen vond hij er ook een plaats in de derde klasse der Latijnsche School en behaalde hij er bij bevorderingen tot hoogere klassen een paar maal prijzen, terwijl hij inmiddels nog lessen ontving in het Grieksch van Prof. Chaufepié en in het Hebreeuwsch van Prof. de Witt. Nog steeds koesterde zijn vader hoop, dat hij het voetspoor van meer dan één zijner familieleden zou volgen en predikant worden. Hierbij kwam dat liefde voor de militaire loopbaan zijn zoon ontbrak; hetgeen dan ook duidelijk bleek, toen hij in 1769 bij den Prins van Hessen zijn ontslag aanvroeg, omdat hij geen verlof had kunnen krijgen gedurende de manoeuvres, die verscheiden maanden lang zijn studie dreigden te belemmeren. Van toen af wijdde hij zich geheel aan de studie. Hij verliet de Latijnsche School met een prijs en werd den 13en Sept. 1770 ingeschreven als student te Groningen. Met grooten ijver volgde hij de colleges in verschillende academische vakken; zoo weinig gunde hij zich rust, dat hij veelal slechts twee of drie uren slaap genoot, zelden vijf uren. Hieronder leed zijn zenuwgestel zen zeerste, en zelfs toevallen bleven niet uit. Hij herstelde door een tijdlang alle studie te laten varen en een gezonden levensregel te volgen. Den 27en Jan. 1772 overleed zijn vader. Dit was hem een oorzaak van droefheid, maar ook van zorg, want de vraag rees of hij in financieel opzicht zijn studien zou kunnen voortzetten. Zijn oom, Ds. A. 's-Gravenzande bood hem in dit geval hulp. Maar de deïstische theorieën van zijn tijd hadden ook bij hem ingang gevonden; daarbij ontbrak 't hem krachtens zijn opleiding, zooals hijzelf in zijn Autobiography (p. 13) verklaart, aan degelijke kennis van de Christelijke Openbaring, terwijl het optreden van ‘de kerkelijke hiërarchie’ tegen misbruiken en dwaling hem met diepen weerzin vervulde. Van geen zijner hoogleeraren te Groningen onderging hij zoozeer den invloed als van F.A. van der Marck, die in 1773 werd afgezet wegens onrechtzinnigheid en Socinianisme. Diens theorieën in zake Kerk- en Natuurrecht vonden gemakkelijk ingang bij hem. En al spoedig kwam v.d. Kemp zelf met stellingen voor den dag gericht tegen de heerschappij der geestelijken, die op hun beurt zich tegen hem keerden, om tegelijk in hem den gehaten v.d. Marck te treffen. Zij beklaagden zich over hem bij zijn oom, daagden hem zelfs voor een jury van professoren en predikanten en dreigden hem met uitwerping, indien hij niet de colleges | ||||
[pagina 708]
| ||||
van v.d. Marck opgaf, met behulp van zijn vrienden zijn bibliotheek zuiverde, en zijn studie hervatte naar den wensch van zijn familie. Maar v.d. Kemp wilde van de vervulling dezer voorwaarden niets weten, hoezeer goede vrienden hem ook adviseerden toe te geven. Thans wist hij wat hem te wachten stond. Op geen steun van zijn verwanten had hij meer te rekenen. Dit deed hem besluiten bijna heel zijn boekerij te verkoopen, om uit de opbrengst in zijn eerste levensonderhoud te voorzien. Die boekerij mocht er zijn; er werd zelfs een afzonderlijke catalogus voor gedrukt, terwijl Prof. Chevallier zijn geheele collectie Fransche deïsten opkocht, om den aanstoot weg te nemen, die deze geschriften anders aan het publiek zouden geven. Van toen af wijdde v.d. Kemp zich geheel aan de bestudeering van den vaderlandschen politieken toestand en van het Publiek Recht, terwijl hij zich uit geboden zuinigheid tal van ontberingen oplegde. Onder dit alles bleven verscheiden eerste families te Groningen en zelfs de predikanten Blaeu en Jansonius hem vriendelijk gezind, terwijl hij betrekkingen bleef onderhouden met verschillende geleerden, voornamelijk onder de Remonstranten. In dezen tijd schreef hij een ‘warme’ verdediging van zijn geliefden leermeester Prof. v.d. Marck (Autobiogr., p. 16). Omtrent den inhoud van dit libel is niets te zeggen; Onnes (Doopsgez. Bijdr. (1907, blz. 108n2) acht het niet onwaarschijnlijk dat men hierbij te denken heeft aan: Bedenkingen en Bezwaren door de WelEerw. Classis van Rechtzinnighuizen enz., een geschrift, waarvan de proponent Faber alle verantwoordelijkheid op zich nam, maar waarvan Jonckbloet (Gedenkboek der Gron. Hoogeschool, blz. 150) verklaart dat deze blijkens de stukken er op zijn minst ‘niet alléén de schrijver’ van was. De financieele toekomst zag er voor v.d. Kemp donker uit; toen opeens scheen hem een uitweg geopend: op aanbeveling van Prof. v.d. Marck werd hem een betrekking aangeboden te St.-George d'Elmina op de kust van Afrika. Kort daarop werd hem gelegenheid geopend om als gouverneur van een jong mensch mee te gaan naar W. Indië, en tegelijk ontving hij een aanbod om zijn studiën voort te zetten, terwijl in de kosten zou voorzien worden. Evenwel kwam noch het een noch het ander om verschillende redenen tot uitvoering. Daarop ontstond het plan bij hem om vermogende Doopsgezinden te Amsterdam in den arm te nemen; Prof. Oosterbaen was hem bekend en door dezen ook anderen. Aan gen. hoogleeraar legde hij zijn omstandigheden bloot; en in zijn vertrouwen op vrijgevigheid van die zijde werd hij niet teleurgesteld. Hij ontving den gewenschten steun om zijn studie te vervolgen aan de kweekschool te Amsterdam, terwijl zijn voorwaarde werd ingewilligd, dat hij vrij zou blijven in het volgen van zijn godsdienstige overtuiging. Zoo verliet hij dan Groningen en werd hij den 13en Oct. 1773 ingeschreven aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam als alumnus der Doopsgezinde gemeente aldaar. Na rusteloos onderzoek was hij weldra overtuigd van de waarheid der Christelijke openbaring, zonder voor eenig menschelijk gezag te willen buigen, ook niet voor dat van Prof. Oosterbaen, hoe hoog hij tegen dezen opzag. Die openbaring vond hij, na bestudeering vooral van het N. Test. in den grondtekst, naar zijn eigen omschrijving hierin, dat Jezus in de wereld is gekomen om leven en onsterfelijkheid te openbaren, dat een genaderijk God van Zijn brooze schepselen oprechtheid van hart en waar berouw vraagt, dat Hem lief te hebben en de naaste gelijk zichzelf de hoofdsom is van Jezus' leer en het karakteristieke van den echten belijder, en dat het de wil is des Hemelschen Vaders dat al Zijn kinderen behouden zullen worden. Het was hem, mede naar zijn eigen verklaring niet om de dogma's van Calvijn, Socinus of Menno te doen, wier geschriften hem alleen uit litterarisch oogpunt belang | ||||
[pagina 709]
| ||||
inboezemden. In Nov. 1773Ga naar voetnoot1) werd hem te Amsterdam de volwassenendoop toegediend na openbare belijdenis. Bij een zijner theologische examens (12 Apr. 1774) las hij een verhandeling voor de Virtutis Vitiique Sequelis. Den 18en Dec. 1774 legde hij het proponents-examen af, waarbij hij een verhandeling voordroeg over ‘de Voorwerpen van den Doop’. Den 19en hield hij met goed gevolg de gebruikelijke preek, waarop hij ‘den volgenden Kamerdag’ bevorderd werd tot proponentGa naar voetnoot2). In den voorafgeganen tijd was hij in correspondentie geraakt met verschillende buitenlandsche geleerden. De beroepingen bleven niet uit. Den len Mei 1776 ontving hij er een uit Goes, den 3en Juni een uit Makkum; nadat hij beide had afgewezen, kwamen die naar Huizen (25 Juli) en naar W.-Zaandam (1 Aug.). Die naar Huizen nam hij aan. Kort daarop verbond hij zich aan deze gemeente (m. 1 Cor. X:15). Hij bracht er aangename jaren door, waarin hij naar zijn eigen verzekering er op uit was, zijn gemeenteleden ‘niet alleen beter Christenen, maar ook waardiger burgers te maken’. Zijn politieke neigingen openbaarden zich dus reeds toen. Op raad van Prof. Oosterbaen begon hij de Brieven van Ganganelli te vertalen, om zijn financieelen toestand te verbeteren; later moest zijn raadgever zelf dit werk overnemen, die echter al het geldelijk profijt aan v.d. Kemp afstond. Den 7en Dec. 1776 ontving hij een aanbod van de gemeente te Aardenburg, om tot haar over te komen, waarvoor hij bedankte. Den 30en Juli 1777 verzocht die van Leiden hem te komen preeken; den 4en Aug. kreeg hij een dergelijk verzoek uit Middelburg. Den 1en Oct. volgde het beroep naar Leiden. Den 23en Nov. deed hij er intrede (m. Rom. I:16a)Ga naar voetnoot3). Met ingenomenheid vermeldt hijzelf dat zijn neef Didericus v.d. Kemp aldaar hoogleeraar was, dien hij roemt om zijn beminnelijk karakter en de voorkomendheid, die hijzelf van hem ondervond, al herinnert hij tevens dat de professor hem als een dwalende beschouwde. Dat de 25 jarige leeraar destijds aan voortzetting zijner studie dacht blijkt uit het feit, dat hij reeds den 14en Oct. 1777 zich liet inschrijven in het Album Stud. der Leidsche hoogeschool. Ook oefende hij de praktijk als geneesheer te Leiden uit. Aanvankelijk liet de verstandhouding met zijn gemeente niet te wenschen over. Alleen bleken sommigen aanstoot te nemen aan wat hij hun verhaalde, dat zijn vader in het leger vijf jaren lang had gediend. Weldra echter ontstond tusschen leeraar en gemeente een ernstig conflict in verband met het recht der benoeming van Regenten van het aan de Doopsgezinde gemeente behoorende hofje Bethlehem op het Levendaal, van welk recht in 1774 door de beide predikanten W. Hesseling en D. Hovens afstand was gedaan ten behoeve van Regenten zelf. Dit laatste werd door v.d. Kemp als onrechtmatig beschouwd. Den 27en Jan. 1778 diende hij bij den kerkeraad een protest in. De behandeling dezer zaak liep voor hem niet onbevredigend af. Door zijn toedoen ontstonden ook nog andere wrijvingen tusschen hem en zijn kerkeraad. In de gemeente, die van zijn onbaatzuchtige, eerlijke bedoelingen overtuigd was, vond v.d. Kemp warme genegenheid. Deze bleek gedurende de ernstige ziekte, die hem in den zomer van 1781 overviel, maar waarvan hij na een paar maanden geheel hersteld was. Door verschillende omstandigheden werden de politieke connecties, die hij vroeger reeds had, weer opgevat, eerst in Holland, weldra ook in de andere provinciën, o.a. met Pieter Paulus, de Gyselaer en v.d. Capellen tot den Pol. In toenemende mate koesterde hij als | ||||
[pagina 710]
| ||||
zijn ideaal de verwezenlijking der democratische beginselen. Zijn demagogische aanleg deed zich daarbij gelden. Hij werd zich als zijn levensdoel bewust op te komen voor rechten en vrijheden van het volk. En hij heeft dit gedaan op een wijze die niet ieders recht en vrijheid onverkort liet en die hem heftigen tegenstand en haat van de tegenpartij bezorgde. De ontevredenheid der burgerij tegen de aristocratie vanwege den druk der haar opgelegde belastingen, de democratische beweging tegen de regentenvoogdijschap, die men moede was, wakkerden hem aan. Verschillende strijdschriften werden terecht of ten onrechte aan hem toegekend; onder deze laatsten de in 1780 verschenen Lierzang aan de Heeren F.J.J. v. Eysinga en zes andere bij namen genoemde leden van den Raad van Friesland, die openlijk hadden geprotesteerd tegen een resolutie aangaande ‘bepaalde’ convoyenGa naar voetnoot1). Het proces, naar aanleiding van dezen Lierzang door den Hoofdofficier van Leiden, Mr. P. Marcus, tegen hem gevoerd, eindigde na twee jaar met de vrijspraak van v.d. K., die de verantwoordelijkheid op zich had genomen, toen tegen den uitgever, Herdingh, een strafvervolging was ingesteld. Wèl had v.d. K. den Lierzang laten drukken, al was hij er de schrijver niet van. Ook in ander opzicht streed hij voor de zaak der Patriotten. Het in 1781 naamloos uitgegeven pamflet Aan het Volk van Nederland (vaak ten onrechte aan v.d. Kemp toegeschreven, ofschoon hij wèl voor de verspreiding zorgdeGa naar voetnoot2), bevatte ook den raad om vrijcorpsen in het leven te roepen ten einde zich te wapenen. Dit gaf v.d. K. aanleiding om mede te werken tot oprichting te Leiden van het ‘Genootschap van Wapenhandel’ onder de spreuk: ‘Voor Vrijheid en Vaderland.’ Tot ergernis van tal van zijn gemeenteleden gebeurde het meermalen dat hij, vlak na een door hem vervulde preekbeurt, in uniform optrok aan het hoofd der schutterij. Geen wonder dat zijn ambtsvervulling meer en meer begon te lijden onder zijn ijveren voor de zaak der Patriotten. Min of meer teleurgesteld in zijn verwachtingen trok hij in 1785 zich van de schutterij terug met de uitgesproken bedoeling zich aan zijn particuliere zaken en huisgezin te wijden ‘ten ware de zaken des vaderlands onverwagt een gunstiger keer mochten nemen’. In Juni of Juli van gen. jaar werd hij evenwel met andere bekende patriotten te Utrecht gezien, waardoor de geest van verzet en oproerigheid niet weinig werd aangevuurd. (Gedenkschr. v. G.J. v. Hardenbroek, zie onder Litt.) In Sept. 1785 kreeg hij verlof van zijn kerkeraad voor eenigen tijd Leiden te verlaten om de nalatenschap van zijn overleden schoonmoeder te regelen. De proponent Jan Kops zou - zoo luidde de voorwaarde bij het verlof - zijn beurten waarnemen op kosten van v.d. Kemp. Deze laatste is echter niet meer te Leiden teruggekeerd. Op zijn doorreis te Wijk-bij-Duurstede, waar de beweging der Patriotten ook al aanstekelijk had gewerkt, richtte hij niet alleen het corps Groene Jagers op, maar aanvaardde hij ook zelf den post | ||||
[pagina 711]
| ||||
van Kapitein daarvan. Dagelijks oefende hij er zijn troepen en zweepte hij de gemoederen op. Alles in het stadje geschiedde in die dagen ‘van der Kemp uno consule’. Het oorspronkelijk doel van zijn verlof had hij uit het oog verloren. In 1787 trad hij te Heusden op in het belang van de ‘vrijheid’, en zette hij daar de bevolking ‘in vuur en vlam’. Een bevel van de Staten echter aan de Wijkenaren om hun opgericht vrijcorps te ontbinden, riep hem spoedig naar Wijk terug. Hier wilde men niet van gehoorzamen weten. Nadat men op Zondag 22 Juni na de godsdienstoefening den eed van trouw aan de Vroedschap had afgelegd, trad v.d. Kemp op om de beteekenis van dien eed te verklaren. Den 6en Juli bracht de boodschap van Prins en Staten om hun troepen te Wijk bij Duurstede te ontvangen er bij de bevolking den schrik in. Met achterlating van uniformen en wapenen zocht men heil in de vlucht; v.d. Kemp werd door de gezonden troepen gevangen genomen en vier dagen later 's nachts overgebracht naar Amersfoort, waar de Staten van Utrecht toen zitting hadden. Bij zijn aankomst aldaar werd het volk met moeite ervan weerhouden hem te lijf te gaan. Streng werd hij bewaakt; alleen mocht hij, onder zekere contrôle, met zijn familie correspondentie voeren. Vergeefs werden van bevriende zijde pogingen aangewend bij v.d. Kemps vrouw om de tusschenkomst van den Prins van Oranje ten behoeve van haar man in te roepen. Toen na den inval der Pruisen de Staten van Utrecht hun vergaderingen weer hadden overgebracht naar de hoofdstad der provincie, werd ook v.d. Kemp daarheen verplaatst in den Haazenberg, een deel van het stadhuis. In de vergadering van den Grooten Kerkeraad te Leiden op 24 Nov. kwam een brief van hem in, gedateerd: ‘Utrecht uit mijne Gevangenis den 17den November 1787’; hij verzocht daarbij ‘eerlijk ontslag’ uit zijn ambt, en droeg de belangen van zijn vrouw en kinderen aan den Kerkeraad op. Deze stond het gevraagde toe, en verbond zich aan zijn vrouw zijn volle traktement te verzekeren tot einde Maart 1788. Begin Dec. werd hij uit zijn gevangenschap ontslagen onder een borgtocht van f 49.000, voor hem gestort door zijn vriend Majoor de Nys, die als voorman der Patriotten te Wijk aldaar tegelijk met hem was gevangen genomen. Aan v.d. Kemps invrijheidstelling was intusschen de voorwaarde verbonden dat hij zoodra mogelijk het gebied der Republiek zou verlaten. Den 19en Dec. verliet hij Utrecht, waar hij zijn vrouw en kinderen nog had ontmoet, die daarop naar Leiden terugkeerden tot regeling zijner zaken. maar begin Maart zich weer bij hem voegden te Antwerpen, waarheen v.d. K. zich had begeven. Van Antwerpen reisden zij naar Hâvre (in elk geval na 21 Febr. 1788, blijkens een op dezen datum ald. gedateerden brief v.v.d. K. aan den Leidschen Kerkeraad). Uit Hâvre bracht een Amerikaansch fregat hen na dertig dagen naar New York Harbour, waar hij den 4en Mei 1788 den voet aan wal zette. In dat land, dat hij reeds vroeger als vaderland niet onbegeerlijk had geacht, vond hij vooraanstaande ‘vrijheidsmannen’, met wie hij reeds van uit Nederland had gecorrespondeerd. Gedurende den Amerikaanschen vrijheidsoorlog was de sympathie vooral voor de opgestane koloniën bij de Patriotten hier te lande levendig geworden. Zoo vond v.d. Kemp ginds bij velen ingang. Tot terugkeer naar Europa was hij niet te vinden, ook niet op een uitnoodiging hem toegezonden door Prof. Oosterbaen, die hem voorstelde het bestuur te aanvaarden van een groote Doopsgezinde nederzetting nabij Kherson in de Krim. Hij volvoerde zijn plan om landbouwer te worden met behulp van eenige invloedrijke mannen. Na den 26en Febr. 1789 met zijn vrouw en beide kinderen genaturaliseerd te zijn, lukte het hem in Aug. d.a.v. te Esopus in de manor of Foxhall, Ulster County, een boerenhofstede te koopen. Hij bewoonde die met de zijnen vijf jaren lang. Vergeefs | ||||
[pagina 712]
| ||||
poogde hij om tenminste een deel terug te krijgen van de groote waarborgsom, voor zijn vrijlating aan de Staten van Utrecht betaald; de regeering der Vereenigde Staten, wier steun hij daartoe inriep, weigerde erop in te gaan. Ook met de boerderij ging het niet voorspoedig. Lag het aan den bodem? Zelf beweerde hij dit; maar zijn ongeoefendheid om het boerenbedrijf uit te oefenen zal hierbij ook wel in het spel zijn geweest. Daarbij kwam nog dat hij door iemand voor een aanzienlijk bedrag werd opgelicht. Dit had ten gevolge dat hij in 1794 teleurgesteld deze plaats verliet, om zich te vestigen aan het Oneida-meer, waar hij nabij de stad Rotterdam een bezitting aankocht van ongeveer 500 acres. Het daar nog bestaande huis, voor hem gebouwd noemde hij ‘Kempwijk’ (of ‘Kemperwyck’). Ook hier bleven geldelijke verliezen hem niet gespaard, zoodat hij zelfs op het punt stond zijn bibliotheek te verkoopen, die naar zijn berekening ongeveer f 6000 waard was. Toen kort daarop de regeering hem aanstelde tot Assistant-Justice of Peace, scheen een gunstiger toekomst zich voor hem te openen, maar de gezondheid van zijn vrouw was inmiddels zoozeer achteruitgegaan, dat hij besloot Oneida-meer weer te verlaten. Thans begaf hij zich met zijn gezin in 1797 naar de hofstede Olden Barneveld (later Trenton gen., thans Barneveld) in den staat New York. In zijn landhuis aldaar (tegenwoordig, hoewel verbouwd, nog dienst doende als pastorie van de Unitarische gemeente) vond hij eindelijk de zoo lang ontbeerde rust, terwijl hij zich bezighield met zijn boeken en uitgebreide correspondentie. Uit zijn brieven aan P. Vreede blijkt wel hoezeer hij bleef medeleven met zijn oude vaderland, terwijl die brieven na 1813 getuigen dat de regeering van Willem I de oude vijandschap bij hem had gedoofd; er spreekt zelfs sympathie uit voor den Koning. Wèl haalde hij nog vaak met ingenomenheid oude gebeurtenissen uit zijn eigen verleden op, maar in het geluk, zijn vaderland te beurt gevallen na de overheersching door Napoleon, deelde hij van harte. Meer dan één geschrift verscheen in zijn laatsten levenstijd nog van zijn hand. Het Gouvernement van den staat New-York haalde hem over zich te zetten tot het onderzoek en de vertaling in het Engelsch van de in de Hollandsche taal gestelde akten (Land Patents and Deeds); mede om den naam van zijn vaderland tot eere te brengen, liet hij voor dezen veelomvattenden arbeid zich vinden. Zijn niet vrij van gebreken zijnde vertaling in 24 folio deelen wordt gewoonlijk de Albany Records genoemd. Deze onderneming kostte den staat van New York ruim 9100 dollars. Bij dit werk hield v.d. K. zich bovendien nog bezig met den landbouw. Maar nog een andere taak zag hij zich weggelegd. Tien jaren na de stichting van Olden Barneveld in Sept. 1803 kwam er een godsdienstige gemeenschap tot stand van ruim 40 leden uit die omgeving; haar naam was: ‘United Protestant religious society of Trenton’; v.d. Kemp werd in het voorloopig Bestuur gekozen, en bevestigde straks te Barneveld den eersten dienstdoenden predikant, wiens beroepsbrief ook door hem was opgesteld. Tusschen 1810 en 1850 werd tevens een Zondagsschool in v.d. Kemps huis gehouden. En blijkens de preeken van zijn hand, die nog in M.S. in de bibliotheek der Oneida Historical Society aanwezig zijn, zal hij er ook meermalen voor de gemeente zijn opgetreden. Dat hij ook in ander opzicht de pen bleef hanteeren bewijzen de manuscripten van theologischen inhoud, in genoemde e.a. bibliotheken voorhanden. In zijn laatsten brief aan P. Vreede beklaagde hij zich de letters niet meer van elkaar te kunnen onderscheiden. Den 7en Sept. 1829 overleed hij. Het laat zich denken dat deze krijgshaftige vermaner ook als prediker ‘bijzonder’ moet zijn geweest. Bundels leerredenen zijn door hem in het licht gezonden, waarin zoowel de heftigheid van toon als de gewaagdheid van beeldspraak den lezer meermalen versteld doen | ||||
[pagina 713]
| ||||
staan. Naar de tijdorde geven zij een trouw beeld van v.d. Kemps ontwikkeling. Het eerst verschenen Elftal Kerkelijke Redevoeringen (1782) bevat niet anders dan zedekundige vertoogen over verschillende plichten, over het huwelijk enz. In zijn gemeente schijnt het niet ontbroken te hebben aan ontevredenheid over het houden van deze preeken, vooral waar zij politiek behandelden en de monarchie met tyrannie werd gelijkgesteld. De prediker stoorde zich hieraan echter niet. Zelfs spitste hij zijn beweringen nog toe terwijl hij zich in zijn later uitgegeven Leerredenen al heftiger uitte ten opzichte van Willem IV en Willem V. Bij zijn geruchtmakende preek over Israël en Rehabeam ontzag hij zich niet met kennelijke bedoeling de sterkst sprekende verzen uit de vloekpsalmen te laten zingen. Ook in den vorm van schriftelijke critiek werd hij op krasse wijze terechtgezet (b.v. in: Staatkundige Aanmerkingen Dienende tot Nadere Verklaaringe v.d. Waare bedoelinge der befaamde Leerr., gen.: Het gedrag v. Israël en Rehabeam, Ten Spiegel v. Volk en Vorst. Over I Kon. XII:3b-20a enz., waarvan als auteur werd aangewezen Petr. Hofstede). Het in 1783 door v.d. K. uitgegeven Viertal leerredenen of bedestonden had evengoed redevoeringen kunnen heeten. Het gemoedelijk element ontbreekt ten eenenmale; en het Christelijk element is zoo schaarsch, dat een Joodsche Rabbijn ze desnoods ook had kunnen houden. Als preeken zijn ze geheel mislukt. Alleen taal en stijl steken wel eenigszins uit boven die van de meeste preeken in zijn dagen. Van de Doopsgezinden is gezegd dat zij natuurlijk, overeenkomstig het karakter van hun broederschap, voor een republikeinschen regeeringsvorm waren. Maar bij v.d. Kemp (aldus Dr. J. Hartog) kon het Doopsgezinde bloed in geen geval werken; er is meer voor te zeggen dat zijn democratische richting samenhangt met zijn geboortegrond (Overijssel). De werkkracht van dezen ‘heftigen Patriot’, die zooveel stof in zijn leven heeft opgejaagd, was alzijdig. Ook wanneer hij zich op de studie wierp bracht hij een hoeveelheid tot stand, die volstrekt niet ten koste van de hoedanigheid ging. Behalve tal van theologische, philosophische en politiek sociale monografieën publiceerde hij een geschiedkundig werk in 24 folio deelen, waarvoor hij de stof ontleende aan de oude Nederlandsche archieven in New York. The Philosophical Society of Philadelphia, The Academy of Arts and Sciences van Boston en The Academy of Philosophy and Literature van New York benoemden v.d. K. tot lid; de Harvard University vereerde hem met den graad van L.L.D. Den 20en Mei 1782 huwde hij met Reinira Engelberta Johanna Vos, dochter van Jacob Vos, oud-Burgemeester van Nijmegen en Cornelia Beeckman; zij overleed op Olden Barneveld den 6den Sept. 1828. Twee zoons en een dochter werden uit hun huwelijk geboren. In zijn Autobiography (zie hierond.) vindt men van v.d. Kemp tegenover het titelblad een portret naar een miniatuur door Ritter (1776) en tegenover, p. 94 een afbeelding naar een portret (1787) geschilderd tijdens zijn gevangenschap in den Haazenberg te Utrecht en door vrienden aan zijn vrouw geschonken. Dat v.d. Kemp in tal van pamfletten en ook op spotprenten uit den Patriottentijd voorkomt ligt voor de hand. Bij F. Muller, De Ned. Geschiedenis in platen. Bered. Beschrijv. v. Ned. Hist. platen, zinspr. en hist. kaarten. 2o dl. no. 4748 wordt een orangistische spotprent omschreven, getiteld. ‘De hedendaagsche Cantzelhuzaaren’. Daarop staat afgebeeld F.A. v.d. K. als pred. te Leiden op den kansel predikend uit Priestley. Waarbij een afzonderlijke verklaring. In 1783 verscheen te Leiden een pamflet, getiteld: Proeve ov. de algemeene Gronden v. regeering en ov. den aart der politieke en burgerlijke vrijheid. Door J. Priestley. Uit het Eng. vert. Leyd. 1783. 8o Hierin had v.d. Capellen t.d. Pol de hand, ofschoon | ||||
[pagina 714]
| ||||
v.d. Kemp mogelijk voor de uitgave zorgde. (Vgl. v. Doorninck, a.w. II, k. 458, 459). De geschriften, die v.d. Kemp onder zijn naam in het licht zond of die onder initialen of anoniem verschenen aan hem moeten toegekend worden, zijn de volgende: Mijn Vermaaken. 1772 of '73; herdr. 1777. (vgl. Autobiogr. 1, p. 108). - Aanmerkingen over de Verklaering der Unie v. Utrecht, door P. Paulus, in drie Brieven, geschreven door E.H.J. Amsterd., 27 May 1778. Utr. Zj. 8oGa naar voetnoot1). - Brief over de Drostendiensten in Overijssel, door een heer uit Twenthe, aan een Koopman te Amsterdam geschreven (4 Aug. 1778). Amsterdam; 2e dr. ald. 8oGa naar voetnoot2) (Knuttel, Cat. v. Pamfl. V, no. 19210, 19211). - Tweede Brief over de Drostendiensten in Overijssel enz. (10 Dec. 1778) [Geteek. Q.N.]. Gevolgd door een gedicht: Aen Willem V Neerlands dierbaeren Erfstadhouder (Get. E.H.J., de letters, waaronder v.d. K. meermalen schreef). - [A.E.J.], Rechtsgeleerde oudheidkundige Proeve ov. den oorsprong der Drosten-diensten in Overijssel, ter ophelder. v.h. Vertoog v. Johan Derk Bar. v.d. Capellen, Heer v. den Pol, beschreven in de Ridderschap v. Overyssel, over de onwettigheid dier Drosten-diensten. Utr. 1779. (Herdr. in de Stukken ov. de Drostendiensten in Overijssel. uitgeg. en bijeenverzam. d. F.A. v.d. Kemp Leyd. 1785). Knuttel t.a. p. No. 19349). - [E.H.J.] Aenspraek aen.... Willem V. zijnde Een vervolg op 't vers, agter den tweeden Brief ov. de Drostendiensten in Overijssel (23 Juni). Amst. 1779. 8o (Knuttel, t.a. p., No. 19350). - Derde Brief over de Drostendiensten enz. (Get. Q.N. 17 Julij 1779). (Aan het slot weer een vers v. E.H.J.) (Knuttel t.a. p., No. 19390). - Jr. Johan Derk v.d. Capellen, Heer v.d. Pol beschreven in de Ridderschap v. Overyssel Regent. (m. vijf vervolgen)Ga naar voetnoot3) Leyd. 1779 - '85. (De voorr. is onderteekend: J.B.C. d.w.z. Junius Brutus Celsus, een van v.d. K's schuilnamen, vgl. v. Doorninck a.w. I, k. 78). - [Junius Brutus Secundus Friso], Verzameling v. Stukken tot de Vereen. Nederlanden betrekkelijk. Leyd. 1780. 8o (Bevatt. Friessche stukken, adviezen, resolutiën over het onbeperkte convooi) (Knuttel t.a. p., No. 19390; v. Doorninck a.w. I, k. 78). - [E.H.J.], Procedures in de zaak v. Mr. Pieter Marcus Hoofd officier v. de. stad Leyden enz. op en tegen François Adriaan v.d. Kemp .... over het doen of laaten drukken v.d. Lierzang enz. Leyd. 1782. 8o. - [Junius Brutus], Verzameling v. Stukken tot de dertien Vereen. Staeten v. N. Amerika betrekkelijk. Leyd. 1781 8o. Bij dit werk behooren de Brieven v. hunne Excell. Jonathan Trumbull, en W. Livingston. Uit het Eng. De uitgever L. Herdingh maakte v.d. K. openlijk als den schrijver bekend op de laatste bladz. v.d. Historie der admissie in de Ridderschap v. Overijssel v. Jr. J.D. v.d. Capellen enz.; vgl. v. Doorninck, a.w. I, k. 78; II, k. 122, 123; Knuttel, Cat. Pamfl. V, No. 19228). - Elftal Kerkelijke Redevoeringen. Leyd. 1782. 8o. - Het gedrag v. Israel en Rehabeam ten spiegel v. volk en vorst. Leerr. ov. 1 Kon. XII:3b-20a (uitgespr. te Holwerd 30 Juni, Leeuwarden 7 Juli, Leiden 11 Aug.) Leyd. 1782. 8o. (Knuttel t.a. p., No. 20165); 2e dr. ald. 1782. 8o (Knuttel t.a. p. No. 20166). (Blijkbaar bevreesd voor onechte nadrukken van deze geruchtmakende preek liet v.d. K. er bij zetten: ‘Geene exemplaaren worden voor echt erkend, dan welke eigenhandig door den auteur zijn ondertekend’). - Viertal Leerred., op Bedestonden geh. Leyd. 1783. 8o. (Knuttel, t.a. p., No. 20566). - Vijftal Leerr. op Bedestonden geh. Leyd. 1783. 8o (dit is niet een ‘vijftal’, maar de vijfde preek ten verv. op het vorige | ||||
[pagina 715]
| ||||
met doorloopende pagineering) (Knuttel, t.a. p., No. 20567)Ga naar voetnoot1). - De XXX Artikelen nevens hunne aanhangsels, of nieuwe bedenkingen, voorgedragen aan den heere Admiraal-Generaal der Zeven Vereen. Provincien, over de mislukking der expeditie naar Brest, door een Vriend v. goede orde en vryheid. (Leid.) Oct. 1783. 8o. (schrijver v.d. Franschen tekst: Considérations nouvelles sur l'irréussite de l'expédition de Brest is Dumont-Pigale; voor vertaler geldt v.d. K.) (v. Doorninck, a.w. I, k. 633; Knuttel, Verboden Boeken, No. 363, aanteek.). - Historie der Admissie in de Ridderschap v. Overijss. v. Jr. J.D. v.d. Capellen tot den Pol. Leyd. 1785. 8o. - Verdediging v. Johan Derk, Baron v.d. Capellen t.d. PolGa naar voetnoot2). - Magazyn v. Stukken tot de Militaire Jurisdictie betrekkelijk. Utr. 1783-'85. 12 dln. 6 bd. 8oGa naar voetnoot3). (Hierbij behoort nog Nalezing v. Stukken tot de Milit. Jurisd. betrekkel. Utr. 1785. 3 st. Het geheel behoort tot de boeken 9 Jan. 1789 te Haarlem verboden. (Knuttel, Verboden Boeken, No. 200). - Antwoord op den derden en vierden Brief van Mr. H. Calkoen (29 Juni). Leyd. 1785. 8o. (Knuttel, t.a. p. no. 21117). - Bedenkingen v. Frank de Vrije, omtrent het Vertoog v. Jonker J.D. v.d. Capellen over de onwettigheid der Drostendiensten. Z. pl. en j. (Leyden. 1778). 8o. (Opgenomen in de: Stukken ov. de Drostendiensten in Overyssel meest uitgeg. en verzam. d. F.A. v.d. K. Leyd. 1785) Vgl. v. Doorninck, a.w. I., k. 636, 637; Autobiogr., p. 216). - Schets v.e. groot tafereel of Bydragen tot de Historie der Vereen. Nederl. Provinciën en bijz. tot die v. Willem den V. Zedert.... 1776 tot op dezen dag. Door den schrijver der XXX Artykelen, of nieuwe bedenkingen ov. de mislukking der expeditie n. Brest. In Holland, 1786. 8o (2 dln). (Ongeveer tegelijkertijd werd deze Schets uitgeg. in het Fr. en in het Holl.; de Fr. tekst: Esquisse d'un grand tableau etc. is van Dumont-Pigale, v.d. K. geldt voor den vertaler evenals van: De XXX Artikelen; den 9en Jan. 1789 werd dit geschrift door de regeering v. Haarlem verboden, wellicht n. aanl. v. de uitvoerige patriottische ‘voorafspraak’ (124 blz.), die door v.d. K. zal gesteld zijn; vgl. Knuttel, Verboden Boeken, No. 363). - [Junius Brutus en Junius Batavus], Vaderlandsche Zangen. Leyd. 1787 8o. Er bestaan verscheiden geschriften, die met meer of minder waarschijnlijkheid aan v.d. K. zijn toegekend of bij de uitgave waarvan hij zal zijn betrokken geweest: Bedenkingen en Bezwaren door de Weleerw. Classis v. Rechtzinnighuizen overgegeven aan de Godzalige Heren Bewindhebbers der aangenomene lere op en tegen het leraaren der wysgeerte op de rechtzinnige hoge-scholen. 8o (vgl. hiervóór, blz. 708). (Knuttel, Cat. Pamfl., IV, no. 19003). - Rechtsgeleerd instructoir Advys in zake v. Jr. Johan Derk van der Capellen, Heer v. den Pol, door de Rechtsgeleerden B. v. J. (en) C. v. E. Leyd. 1779. 8o. (Prof. F.A. v.d. Marck was naar zijn eigen bekentenis er de schrijver van; het is opgenomen onder de Stukken over de Drostendiensten in Overyss., meest uitgeg. en bijeenverz. d.v.d. Kemp; misschien had deze er ook aandeel in). Veel pleit ervoor hem ook te houden voor den dichter van den Lierzang aen de Batavieren, bij geleg. der gemaakte schikkingen tusschen den Koning v. Engeland en onzen Staet.... (Gedagt. A.... m. den 3 Jan. 1779). Leyd. 1779. Taal en inhoud komen overeen met wat men bij v.d. K. vindt; ook de initialen der onderteekening E.H.J. zijn dezelfde als die hij meermalen gebruikte. Alleen wanneer het ‘geb. v. L.’, | ||||
[pagina 716]
| ||||
dat hieraan toegevoegd wordt, beteekenen moet: ‘geboren van Leiden’, zou dit aanleiding geven tot twijfel aan zijn auteurschap. Mogelijk heeft hij ook de hand gehad in de uitgave van het (blijkbaar niet door hemzelf geschreven) Antwoord van den Heer uit Twenthe aan zijn vriend in Holland, bevatt. e. beoordeeling en nadere opheldering, van den Brief geschr. uit Deventer 21 Febr. en gepl. in de N. Holl. Crt. den 26 dito No. 25, en kort en bondig verslag behelzende v.d. berugte zaak tusschen de Riddersch. v. Overyss. en den Baron v.d. Capellen t.d. Pol.... nopens de Drosten Diensten ald. Gedr. te Zaandam. 8 Mrt. 1781. (Eveneens later gepl. in de Stukken over de Drostendiensten, zie blz. 715) (v. Doorninck, a.w. I, k. 222, 223). Voorts is hij aangewezen als de schrijver van: Monsieur de Ikker (gepl. in een aantal stukjes van J. Le Francq v. Berkhey, later opgenomen als no. 7 in diens Verzameling v. Leydsche keur en hekeldichten (1783-'85); volgens Bilderdijk zou bedoeld stuk afkomstig zijn van Mr. Jan Luzac te Leiden, vgl. v. Doorninck, a.w. II, k. 4). - Ook is v.d. K. gehouden voor den schrijver van het patriottisch pamflet: Beredeneerde Catalogus eener verzameling v. schilderijen, der eerste meesters in Nederland. 's Hage. 8o. Het werd in Juli 1783 te Amsterdam verboden. Knuttel (Verboden Boeken, blz. 28) acht het echter waarschijnlijker dat R. Spaan, Turck en P. Paulus de schrijvers zijn geweest. De Autobiogr., p. 36 bevat de verklaring van v.d. K. zelf dat hij met P. Vreede en P. v. Schelle in het licht zond Catalogue raisonnée des Tableaux, waarmede bedoeld moet zijn de in 1783 verschenen Catal. rais. d'une collection de tableaux peints par les plus fameux artistes de ce paix(!). En Hollande. 8o. Volgens Knuttel (Verboden Boeken., No. 90) zou dit pamflet met Franschen titel, ten onrechte toegeschreven aan R.M. v. Goens en aan L.P. v.d. Spiegel, van antipatriottische strekking zijn, terwijl bovengen. Beredeneerde Catalogus een juist tegenovergestelde strekking had. Voorts is er aanleiding v.d. K. te houden voor den schrijver van Vrijmoedige dog zedige Aanmerkingen op het Vertoog v.d. heere J.D. Bar. v.d. Capellen over de onwettigheid der Drostendiensten in Overyssel, met de gevolgen van hetzelve, benevens eene zeer merkwaardige bijlage. Arnh. Zj. (1779?); dit geschrift komt althans voor in de Stukken ov. de Drostendiensten in Overyssel, meest uitgeg. en bijeenverzam. door F.A. v.d. Kemp. Leyd. 1785. Gedurende zijn verblijf in N. Amerika zond hij in het licht: Letters to Colonel Adam G. Mappa, a Tour through a Part of the Western District of New York in 1792. (als appendix bij J.F. Seymour, Centennial Address at Trenton. N.Y. 1877, p. 47-128) (Deze brievenGa naar voetnoot1) aan Mappa, geb. te Delft, die, zeer bevriend met v.d. K. en zelf ook later woonachtig te Trenton (thans Barneveld), N. York, wordt genoemd ‘een der uitnemendste karakters onder de Patriotten door zijn politieke kennis, onverschrokken dapperheid, opofferingen en uitstekende persoonlijke verdienste’Ga naar voetnoot2). - Speech at a Meeting, at Whitestown, for the Institution of a Society of Agriculture. Whitestown 1795. 4o. - Eulogy of George Washington. Febr. 22, 1800. New York; in het Ned. vert. d. J. Lublink de jonge: Lofrede op George Washington, te Oldenbarneveld, den 22 v. Sprokkelmaand, in Oneida district, Staat v. New York, in de Eng. taal uitgespr. Amst. 1800 8o. Ook gepl. in: Vaderl. Letteroefeningen v. 1800. II, blz. 656-665). - Symposion Uticense. 1812 (Bevatt. de beschrijving van een feestelijken avondmaaltijd ten huize van een zijner Amerikaansche vrienden, gehuwd met een Nederlandsche vrouw) (vgl. Autobiogr., p. 189). - The Outlines of the Moral and Physical Causes | ||||
[pagina 717]
| ||||
of the Revolutionary Spirit in the Latter Part of the Eighteenth Century, in: General Repository. Boston (1813) (vgl. Autobiogr., p. 156, 215). - A. Wreath for the Rev. Daniel Dow. Utica. 1806. - Oration Delivered on the 11th of March, 1814, in the village of Utica, Commemorative of the Emancipation of the Dutch from French Tyranny. Utica. 1814. 8o. Ned. vert.: Redevoer. ter gedachtenis der roemrijke gebeurtenis v.d. verlossing der Nederlanden van de Fransche dwingelandij, in de Presbyt. kerk te Utica in het Eng. geh. den 11 Maart 1814. Amst. 1816. 8o (Knuttel, Cat. Pamfl. VI, no. 24279). Na v.d. K's. overlijden zag nog het licht het door hem vertaalde geschrift: Lambrechtsen's History of the New Netherlands. Translated from the original Dutch. Vol. I. Collections of ‘the New York Historical Society’. 1841. Als niet gepubliceerde geschriften van v.d. K. uit diens Amerikaansche periode worden in de Autobiogr. (p. 215, 216) vermeld (met aanwijzing van de plaats, waar deze manuscripten berusten): Memoir on the Use of Copper by the Greeks. A letter to John Luzac, Prof. Linguae Greciae et Hist. Patriae, Univ. of Leyden. 4th March, 1803). - Philosophical Researches on Buffon's and Jefferson's Theories in Natural History, in Letters to Gerrit Boon, Esq. - Historical Sketches on Calvin and Servetus. (In Mrt. 1811 door v.d. K. voltooid; dit manuscr. bevindt zich in de bibliotheek v.d. Harvard Univ.; de schets over Servetus werd gepubliceerd in 1812 in de Monthly Repository of England. 1816, p. 573-576. - A Dutch Symposium in a Letter of Frank Noorr (Nooit?) ten Halven to Painful Tickle. To Col. Benj. de Wandelaer, 4th May, 1814. - Twenty eight Volumes of Translations from the Dutch Colonial Records of the State of New York 1638-1674. - [Junius Brutus] A sketch of the Achaian Republic in Letters to Colonel John Linchlaen. - Lectures on the Scripture Doctrine of Baptism. - The Scripture doctrine of the Lord's Supper. Eindelijk worden in de Autobiogr. (p. 216) nog de volgende geschriften van v.d. K. genoemd als vermeld in de Autobiogr. zelf en met andere van zijn geschriften geadverteerd in het aanhangsel v.d. Historie der Admissie enz.:
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII2, blz. 33 (onvolledig). - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 235, 236 (zeer onvolledig). - Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb., blz. 413 (eveneens zeer onvolledig). - J. Hartog, Een heftig Patriot (F.A. v.d. Kemp) in: De Gids. Jrg. 1876. IV, blz. 401-446; herdr. in: J. Hartog, Uit de dagen der Patriotten, blz. 50-105. - Dez., De Patriotten en Oranje, blz. 160, 162, 164, 165, 180-184, 200. - G.W. Vreede, De laatste levensjaren v. F.A. v.d. Kemp. Aanteeken. v.e. verhandel. in de sectie v. Letterk. en Wijsbeg. v.h. Prov. Utr. Genootsch. v. K. en W. 1862, blz. 34-44. - Helen Lincklaen Fairchild, Francis Adrian v.d. Kemp (1752-1829. An Autobiography together with extracts from his correspondence, edited, with an historical sketch. New York and London. 1903. - M. Onnes, De vermaner-patriot François Adriaan v.d. Kemp, in: Doopsgez. Bijdr. 47e Ing. 1907, blz. 99-151; zie ook Jrg. 1904, blz. 95, 104, 121. - Blaupot ten Cate, | ||||
[pagina 718]
| ||||
Holl. II, blz. 12, 14. - L.G. le Poole, Bijdragen t.d. kennis v.h. kerkel. leven der Doopsgezinden te Leiden. Leid. 1905 (reg.). - Gedenkschr. v Gijsb. Jan v. Hardenbroek. (1747-1787) in: Werken v.h. Hist. Gen. gev. te Utr. 3e Serie No. 24 D. III, blz. 137, 197; No. 36 D. IV, blz. 106; No. 39 D.V. blz. 404; No. 40 D. VI, blz. 43, 47, 273. - Vaderl. Hist. t. verv. op J. Wagenaar. II, blz. 114; VII, blz. 33; X, blz. 150-152; XII, blz. 434, 438; XVI, blz. 6, 35, 36; XVII, blz. 412-414. - Nav. 6e Jrg. (1856), blz. 269; 7e Jrg. (1857), blz. 57, 58, 117; 9e Jrg. (1859), blz. 41, 13e Jrg. (1863), blz. 126; 15e Jrg. (1865), blz. 89. - Procedures i.d. zaak v. Mr. P. Marcus.... op en tegen F. Adr. v.d. Kemp, (zie hiervóór ond. v.d. K's geschr.). - Alg. Konst- en Letterbode v.h. jr. 1829, II, blz. 289, 290; 1848. I, blz. 179, 180 - N.G. v. Kampen, Vaderl. karakterkunde. D. II St. II, blz. 709, 710. - J. Hartog, Gesch. Predikk., blz. 356. - A. Kluit, Iets over den laatsten Engelschen oorlog met de Republiek en over Nederlands koophandel, blz. 68-70. - L. Knappert, Gesch. N.H.K. II, blz. 107 v. - P.J. Blok, Gesch. v.h. Nederl. Volk. VI (reg.). - H.Th. Colenbrander, De Patriottentijd I, blz. 275; II, blz. 255. - A. Eekhof De Herv. Kerk in N. Amerika. I, blz. 20, 21. - de Bie, Hofstede (reg.). - N. Rott. Crt. 8 Sept. 1929 (Ochtendbl. A). - Alb. Stud. Gron., k. 224. - Id. Ath. Amst., blz. 157. - Id. L. Bat., k. 1126. De Autobiogr., p. 217-220 bevat bovendien de opgave van een groot aantal bronnen (vooral van N. Amerika afkomstig), waaruit bij de bewerking van gen. uitgave geput is. |
|