Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Cornelius van der Kemp]KEMP (Cornelius van der), zoon van Johannes v.d. Kemp (zie vor. art.) werd geboren te Dirksland en ald. gedoopt den 7en Nov. 1702. Hij werd ingeschreven in het Alb. Stud. te Leiden den 14en Sept. 1718 (later op 41jarigen leeftijd nog eenmaal den 19en Maart 1743 vlak vóór zijn optreden als hoogleeraar aan de Illustre School te Rotterdam). Na te Leiden bevorderd te zijn tot Theol. Doctor en zijn praeparatoir examen te hebben afgelegd voor de classis Leiden den 13en Maart 1724 werd hij in Sept. d.a.v. bevestigd te Benthuizen door Dr. Nic. Holtius, pred. te Koudekerk (m. Jes. XXX:20, 21; intr. m. Ps. LXXI:16). Hij preekte er den 14en Juli 1726 afscheid en werd den 28en Juli bevestigd te Oostzaan door Ds. Herm. van den Berg, pred. te Bergschenhoek (m. Zach. III:6, 7; intr. m. Ex. III:13, 14). Zijn derde gemeente was Zierikzee, waar zijn bevestiging plaats had den 28en Nov. 1728 door Ds. A. Kempe, pred. ald. (m. Jes. LXII:6, 7; intr. m. Hand. XVIII:9, 10; afsch. te Oostzaan 21 Nov. m. Hand. XVIII:19-21). Slechts een jaar duurde zijn bediening te Zierikzee; in Sept. 1729 bedankte hij voor een beroeping naar Middelburg, maar reeds den 13den Nov. d..a.v. preekte hij afscheid (m. Luc. IV:42, 43), om te vertrekken naar Rotterdam, waar Ds. C. Havicius, pred. ald., hem den 27en Nov. bevestigde (m. Hand. X:33; intr. m. 1 Kon. III:7-9). Bijna 43 jaren diende hij deze gemeente, waar hij bijzonder aanzien genoot. Hiervan getuigt ook zijn aanstelling als hoogleeraar in | |
[pagina 696]
| |
de beoefenende Godgeleerdheid aan de Illustre School door de stedelijke regeering (31 Jan. 1743). Deze aanstelling geschiedde zonder honorarium, zoolang de stedelijke kas nog bezwaard was met het uitbetalen van de tractementen der vroeger benoemden. Den 17en Apr. 1743 aanvaardde hij deze waardigheid met het uitspreken van een Latijnsche redevoering over de Wondervrouw in de Openbaring van Johannes vermeld, vertoonende de Kerk uitmuntend in leer en zeden. In 1760 werd hij benoemd tot Curator der Erasmiaansche scholen te Rotterdam. In den nacht van den 3en Juli 1772 overleed hij aldaar, waarna hij den 8en begraven werd te Woerden. Als oorzaak van zijn dood heeft men genoemd zijn bitter verdriet over het losbandig gedrag van zijn zoon Johannes Theodorus, die later zulk een gezegende loopbaan had als zendeling onder de Kaffers (zie navolgend art.). In zijn tijd werd C. v.d. Kemp geroemd om zijn keurige en bondige prediking, om zijn grondige geleerdheid en zijn zuivere godsvrucht. Zijn lijkrede op Ger. Schorrenburg bewijst intusschen dat ook hij in zijn prediking niet ontkwam aan de toen in de mode zijnde uitstalling van geleerdheid (vgl. Sincerus, De Kansel-ontluistering in de Ned. Herv. Kerk tijd. de 17e en 18e e., blz. 86-88). In zijn oratie bij de aanvaarding van het professoraat (eenigszins verkort uitgesproken) betoonde hij zich een bedachtzaam voorstander der emblematische theologie. Als lid van den Rotterdamschen kerkeraad bleef hij niet buiten het conflict, dat kort na het midden der 18e eeuw ontstaan was tusschen P. Hofstede en den Kralingschen predikant Th. van der Groe. In 1756 zag in verband hiermede het licht een Klaere en grondige wederlegging van het nieuw verzonnen Hollandtsch Kerkelijk Beroepingsrecht, onlangs uitgegeven door Dom. H. Bruining en P. Hofstede, Predikanten te Rotterdam: Ter ontdekkinge v. derselver aanstootelijke Handelingen .... aen het licht gebracht door Eenigen der gewesene Gecommitteerden v.d. E. Grooten Kerkeraedt v. Rotterdam. Toen Bruining en Hofstede voor een notaris en getuigen den uitgever deden afvragen wie bedoelde gewezen Gecommitteerden waren, noemden deze als uitgevers zes Rotterdamsche predikanten, onder wie C. v.d. Kemp, en als opsteller v.d. Groe. Naar aanleiding hiervan ontspon zich een correspondentie met C. v.d. Kemp en zijn ambtgenoot J. Patijn; hierover en over beider aandeel in dit werk vindt men gegevens in Boekz. 1756b, blz. 632-638 en 1757a, blz. 214-230. In het van 1757-'62 te Amsterdam wekelijks anoniem uitgegeven orgaan De Philanthrope of Menschenvriend werd in dl. V (1761) een brief geplaatst, onderteekend Orthodoxus, waarin ‘een onzer vroomste en verstandigste Leeraaren’, ‘om zijn moedig kampen voor de waarheid ‘Athleta’ genoemd, op ironische wijze werd onder handen genomen, omdat hij aanvankelijk geweigerd zou hebben om een bij den doopdienst aangeboden kind met den naam Agnes te doopen, een naam, waarvan de beteekenis (rein, zuiver, onbesmet) in strijd zou zijn met de leer van de erfzonde. Op grond van verschillende aanwijzingen kon met dien predikant geen ander bedoeld zijn dan C. v.d. Kemp, die inderdaad kort te voren een kind van dien naam had gedoopt, en daarbij eerst sterk geweifeld had om de eenvoudige reden, dat hem bij den doop de naam niet duidelijk was te kennen gegeven. De briefschrijver in De Philanthrope had dit echter als aanleiding gebruikt om een persiflage te leveren op v.d. Kemp. Ter verdediging van laatstgen. zond een zich noemende Aletophilus in het licht: De leugen en laster den Hoog Eerw. heere C. van der Kemp, S.S. Theol. Prof., Curator v.d. Illustre Schole en Oudste Predikant te Rotterdam, in den Philanthrope, van den 21 Jan. 1761. Nr. 225 aengewreven, in 't licht gesteld; door eenige Aantekeningen op denzelven. Rott. 8o (16 blz.). (Bibl. Gem. Arch. Rotterdam). Corn. v.d. Kemp huwde te Rotterdam den 23en Jan. 1731 met Anna Maria van Tey- | |
[pagina 697]
| |
lingen, dochter v. Isaäc v. Teylingen, in leven Burgemeester van Rotterdam. Zij overleed een jaar vóór haar echtgenoot. Twee zoons uit hun huwelijk volgen hierna. Portretten zijn van hem niet bekend. Van hem zag het licht: Intreê-rede te Rotterdam. Rott. 1729. 4oGa naar voetnoot1). - De zalige rust der vrienden Godts. Aangetoont in Lazarus Doodtslaap, over Joh. XI:11. En toegepast op het Godtvrugtig Afsterven v.d. Eerw., Godtzal. en zeer geleerden Heere Gerardus Schorrenburg, Laatst Bedienaar des Evang. te Rotterdam, op Dond. av., den 2 van October, daags na zijn Eerw. Begrafenis. Rott. 1732. 4o (Bibl. gem. arch. Rott.). - De portentosa muliere Apocalyptica, ecclesiam Doctrina et Moribus conspicuam repraesentante. Rott. 1743. 4o; ook in Nederd. vert. d. J. Mannekes, cand. t.d. H.D. (titel zie boven) (Univ. Bibl. Leiden). - Voorr. voor P. v. Mastricht, Beschouwende en Praktikale Godtgeleerdheit. Amst. 1749. 4 dln. 4o (vert. v. diens theoreticopractica Theologia etc.), d. B. ter Braak. - Het opschrift v. Hiskias Dankliet uit Jes. XXXVIII:9, tot een Gedenkteken in den Heren Tempel opgehangen ... wegens zijne herstelling v.e. smertlyke Beenbreuke en reddinge uit een daer opgevolgt doodsgevaar. Rott. 1750. 4o. - Voorberigt voor: Joh. v.d. Kemp, De Verborgentheid v.d. verbonden Gods enz. (vgl. hiervóór blz. 694). - De bepaalde kortheid en algemeene ijdelheid v. 's menschen leven aangewezen in een Kerkreden ov. Ps. XXXIX:6. Bij gelegenh. v.h. ontydig afsterven v. H.K.H. Anna, Kroonprinses v. Groot-Britanniën, Vrouwe Gouvernante der Vereen. Nederlanden. Rott. 1759. 4o. (Univ. Bibl. Leiden). Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII2, blz. 31. - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 227. - Hs. Borger. - Boekz. 1772b, 113, 114. - v. Harderwijk, Pred. Rotterd., blz. 75, 76. - Alb. Stud. L. Bat., k. 859, 995. - Nav. XIII (1863), blz. 126. - Sepp, Godgel. Onderwijs. II (reg.). - Schotel, Kerk. Dordr. II, blz. 461. - v. Doorninck, Verm. en Naaml. Schr. II, k. 644. - Nederland's Patriciaat, 10e Jrg. (1919), blz. 183. - J.A. Jacobi, Ad clarissim., Doctissim., Piissimsumque virum Corn. v.d. Kemp, S.S.Th. Doctorem et Prof. etc. cum vicesimum quintum Ministerii sui annum Rotterodami solenni oratione sacra celebraret III Nov. X bres. MDCCLIV. plano. (Bibl. gem. arch. Rott.). |
|