Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Jan Reinier Kelderman]KELDERMAN (Jan Reinier, Johannes Reinerich of RegnerusGa naar voetnoot1)) werd geboren te Dordrecht den 6en Aug. 1672, als een der acht kinderen uit het huwelijk van Reynier Engelbertze Kelderman (verdronken te Pannerden in 1678) en Janetta Hayers. In 1700 als | |
[pagina 689]
| |
proponent beroepen te Zwijndrecht, werd hij ald. bevestigd den 12en Juni 1701; daarna te Oud-Beyerland in 1703, te Zwolle in 1711 en te Utrecht den 21en Mei 1714. Bijna dertig jaren diende hij de gemeente te Utrecht, waar hij den 4en Mei 1743 overleed, nadat hem twee maanden te voren wegens langdurige lichaamszwakheid door Burgemeesteren en Raden dier stad 500 gulden was toegelegd voor den dienst van een proponent als hulpprediker. Te Oud-Beyerland werd door hem op den eersten Zondag van Febr. 1705 na openbare ‘geloofsbelijdenis ten opstaan van de gansche gemeente’ gedoopt ‘de bekende Kuba’, genaamd Atonisse, een bejaarde vrouw, die door scheepsvolk uit O.-Indië was meegebracht. Hij had er met zijn kerkeraad een merkwaardige en netelige tuchtzaak te behandelen (zie v.d. Valk, t.a.p.). Als predikant te Utrecht verklaarde hij zich bezwaard te gevoelen over het stellen van de vraag aan Doopouders; ‘of gij niet bekent dat zij (de kinderen) in Christus geheiligd zijn (vgl. zijn voorrede voor het door hem uitgegeven. geschrift van G. Meyer, zie blz. 690). Drie van zijn ambtgenooten te Utrecht, onder wie Abr. Brakonier, schaarden zich aan zijn zijde. Kelderman legde er den nadruk op dat alleen de kinderen der geloovigen mochten gedoopt worden, en beklaagde zich bij alle gelegenheden, ernstig over de toepassing van den Doop in de Hervormde Kerk. De Utrechtsche synode van 1723 nam de zaak in behandeling, en zocht de bezwaren der vier predikanten op te heffen, doch slaagde daarin niet. De beslissing werd van het eene jaar tot het andere uitgesteld, tot 1727. Ten laatste richtte zij het verzoek tot de predikanten, de gronden van hun beklag schriftelijk uiteen te zetten. Dit geschiedde; en in 1728 werd een Adres, behalve door de vier genoemde predikanten mede onderteekend door Ds. G. v. Schuylenborg te Tienhoven, in 28 gedrukte exemplaren, bij de synode te Utrecht ingediend. Dit Adres werd in 1729 met vele bijvoegselen te Harlingen opnieuw in het licht gegeven, zooals later bleek door Prof. H. Venema, die er de steller van was. Tegenspraak bleef niet uit van verschillende kanten. In hetzelfde jaar verschenen anoniem drie geschriften ter weerlegging. Ook de Leidsche Prof. à Marck verklaarde zich tegen het gevoelen der Utrechtsche predikanten (Brief over de heiliging van de kinderen der geloovigen in Christus); Johannes Creygthon, pred. te Haarlem, bleek het eveneens met den inhoud van het Adres niet eens te zijn (zie het voorber. voor zijn: Verklaaring v.d. eersten Brief aan de Kor., blz. 146 v.v.), al achtte hij het verschil niet van groote beteekenis. Beiderzijds was men het niet eens over de uitdrukking ‘geheiligd’. De Utrechtsche synode had inmiddels haar deputaten verzocht op het Adres hun aanmerkingen in te dienen. Toen dezen hiermede nog in 1729 gereed waren, gelastten de Staten van Utrecht onverwacht aan de synode het geschil niet verder voort te zetten, en geen geschriften in verband ermede meer uit te geven. Evenwel bleven de vier Utrechtsche predikanten de bedoelde Doopvraag, naar eigen inzicht veranderd, herhalen. Kelderman huwde 1o. te O. Beyerland den 21en Aug. 1704 met Anthonia Buys (overl. 1713), 2o. te Utrecht den 10en Aug. 1716 met Anna van Beyma, die hem nog ruim een jaar overleefde. Uit het eerste huwelijk werd een zoon geboren, uit het tweede een vijftal kinderen, waarvan twee dochters hem overleefden. Portretten worden van hem niet vermeld. Van hem zag het licht: Melk voor zuygelingen en kinderen in verstand en jaren; of bekort ontwerp v.d. grond-leer der Herv. Kerk. Beknoptelijk geschetst, in een klaar verband geschakeld, en ten Onderwijs, so van de jeugd, als der aankomende ledematen. Dordr. (1705. 8o; 6e dr. ald. z.j. (1708). 8o. (Kon. Bibl.).; 10e dr. ald. z.j. (Cat. Lett. II, k. 903); 17e dr. ald. z.j. (1725). 8o. - Eerste melk voor suygelinghen in verstand en jaren; met de uytgedrukte Schriftuurplaatsen, vermeer- | |
[pagina 690]
| |
derd, en naar kerkenorder, afsonderlyk uytgegeven. 20e dr. Dordr. z.j. (voorr. ao. 1730). 8o. (Univ. Bibl. Amst.). - Melk voor kinderen, in verstand en jaren; of Ontwerp Van de Grond-leer der Herv. Kerk, Beknoptelijk geschetst, met den Heydelb. Katechismus Vergeleken, en uytgegeven. 20e dr. Dordr. z.j. (voorz. ao. 1736). 8o. (Univ. Bibl. Amst.). - Ontledende Tafel v.d. Grond-leer der Herv. Kerk; breder ontworpen, met den Heydelb. Katechismus vergeleken, ende, ten gebruyk v. synen meest gevorderden leerling, afsonderlijk uytgegeven. Dordr. z.j. 8o. (Univ. Bibl. Amst.). Ook voegde hij een voorbericht bij het door hem uitgegeven geschrift van G. Meyer: De onderwerpen v.d. H. Doop bepaald, enz. Dordr. 1720. 8o; ald. 1731. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII2, blz. 29. (zeer onvolledig). - Ypey, Gesch. Kristel. Kerk 18e e. VII, blz. 363-366. - Schotel, Gesch. Heid. Cat., blz. 333. - Boekz. 1743a, 603. - M.H.A. van der Valk, Kerkelijk Oud-Beyerland. O. Beyerl. 1907, blz. 12-14. - Alg. Ned. Fam. blad. Jrg. V (1888), blz. 19. - Moonen, Pred. in Overijssel, blz. 56. |
|