Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Hubert Philippus de Kanter]KANTER (Hubert Philippus de), behoorde tot een bekende Zeeuwsche familie, die in het laatst der 16e eeuw te Zierikzee voorkomt, en waaruit ook mannen, zijn voortgekomen, die zeer onderscheiden betrekkingen en ambachten hebben bekleed in Staat, Kerk en maatschappijGa naar voetnoot1). Hij was de oudste der beide zoons uit het huwelijk van Ds. Jacobus de Kanter (jongsten zoon van Philippus de Kanter, pred. te Wissekerke) en Antoinetta Jacoba van den Broecke, en werd geboren den 20en Sept. 1800Ga naar voetnoot2) te St. Anna ter Muiden, waar zijn vader destijds predikant was. Hoewel deze laatste in 1811, toen gedurende de Fransche overheersching uitbetaling der predikantstraktementen achterwege bleef, meende in het belang van zijn gezin en van zijn ambtgenooten zijn ambt te moeten neerleggen, en beëedigd vertaler en griffier van het vrederecht te Goes werd (later van 1817 tot zijn dood in 1826 griffier bij de arrondissements rechtbank en schoolopziener), ontwaakte in zijn zoons de begeerte om predikant te worden. Hoewel aanvankelijk voor het kantoorleven opgeleid, werden bij bovengen. oudsten zoon te Rotterdam de grondslagen gelegd voor de studie. Dit geschiedde niet zonder eenige overhaasting, maar het oppervlakkige van deze opleiding werd spoedig door hem ingehaald, nadat hij den 15en Sept. 1818 als student te Leiden was ingeschreven. Aan een uitnemenden aanleg en scherpzinnigheid paarde hij grooten ijver. Reeds den 8en Febr. 1822 werd zijn hieronder vermelde academische prijsverhandeling met goud bekroond. Den 6en Aug. 1823 toegelaten tot de Ev. bediening door het Prov. kerkbestuur van Z. Holland, werd hij den 4en Apr. 1824 bevestigd te Zoelen door zijn voorlaatsten voorganger ald. Ds. M. van Meeteren, pred. te Amersfoort (m. Mt. XXVIII:10; intr. m. Col. I:26c, 27-29). Zijn verblijf te Zoelen duurde slechts kort; den 18en Sept. 1825 preekte hij er afscheid (m. 1 Joh. II:28a). Den 2en Oct. volgde zijn bevestiging te Brielle door Ds. G.B. Clement, pred. ald. (m. 2 Cor. XIII:9b; intr. m. Col. III:11b). In Dec. 1827 bedankte hij voor een beroep naar Arnhem. Den 6en Oct. 1850 herdacht hij zijn 25jarige bediening te Brielle (m. Joh. XVII:4b). Met ingang van 1 Apr. 1862 verkreeg hij op zijn verzoek eervol emeritaat. Den 23en Maart preekte hij afscheid (in verband met Zondagsafd. 52 van den Heid. Cat., die juist | |
[pagina 662]
| |
aan de orde van behandeling was). Bij het neerleggen van zijn ambt kreeg hij tot aandenken menig kostbaar geschenk. Hij was Praetor van den Ring Brielle, en gedurende niet minder dan 25 jaren Scriba van het Class. Bestuur; in deze functie oefende hij niet vergeefs invloed op een behoorlijk beheer der diaconale fondsen, vooral in afgelegen dorpsgemeenten. Voor dergelijke belangen had hij een open oog. Hij kwam ertoe bij de waarneming van zijn ambt nog den stoot te geven tot stichting van een administratiekantoor, waardoor hij beter kon voorzien in de opvoeding van zijn tien kinderen, en tevens naar de behoefte van zijn hart noodlijdende inrichtingen en personen kon steunen. Het door hem ontworpen plan slaagde naar wensch. Slechts weinige jaren echter duurde de tijd van zijn emeritaat; na langdurig smartelijk lijden overleed hij den 5en Juni 1868. Hij huwde in 1829 met Johanna Alida van Andel, die hem overleefde. Van hem verscheen in druk bovenbedoelde prijsverhandeling, uitgeschreven door de Theol. Faculteit te Leiden: Commentatio ad quaestionem...., quid e loco 1 Petri V:14 recte intellecto constet de muneris sacri ratione et officiis, et quid adeo imprimis agere, quid vitare oporteat, qui in Ecclesiae Christianae hoc munere funguntur, in: Annales Acad. L. Bat. 1821-1822 (39 pag.). Voorts een verhandeling over de Christelijke vaderlandsliefde in: De Vriend des Vaderlands. 1831. Litteratuur: Nagtglas, Levensber., blz. 516, 517. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. III, k. 666 (art. Mej. C. de Waal). - Kist en Moll, Kerkhist. Arch. II (1859), blz. 457, 458. - Alb. Stud. L. Bat., k. 1250. - Hs. Borger. - Nav. XXIX (1879), blz. 83. - Alg. Ned. Fam. blad. N.S. XV Jrg. (1901), blz. 351. - H. de Jager, in: Weekbl. v. Voorne en Putten 7 Juni 1868. No. 10.- Boekz. 1862a, 318, 449. |
|