Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Samuel Kam]KAM (Samuel), oudste der vijf kinderen uit het huwelijk van Joost Kam en Anna Margaretha Zock, werd geboren te 's-Hertogenbosch en ald. gedoopt den 20en Jan. 1768. Hij bezocht de Latijnsche scholen in zijn vaderstad, daarna in 1788 de hoogeschool te Utrecht (zonder dat zijn naam voorkomt in het Alb. Stud). Den 28en Oct. 1794 door de Classis Utrecht toegelaten als proponent, werd hij den 15en Maart 1795 bevestigd te Woudenberg door Ds. S. van Beuningen, pred. te Utrecht, voorheen te Woudenberg (m. 1 Tim. IV:16, intr. m. Gal. VI:14a), Den 17en Juni 1798 preekte hij er afscheid (m. 1 Joh. II:28) bij zijn vertrek naar Berkel, waar hij den 24en d.a.v. bevestigd werd door Ds. J. Termaten, pred. te Nootdorp (m. 2 Cor. V:11; intr. m. Rom. VIII:34b). Hij bleef te Berkel (waar hij den 22en Juni 1823 zijn 25 jarige bediening herdacht m. 1 Cor. XV:10a) tot zijn overlijden den 27en Apr. 1828. Reeds anderhalf jaar te voren was hij aangetast door een ongesteldheid, die toenemende verzwakking ten gevolge had. Den 20en Jan. 1828 preekte hij voor het laatst over Col. I:10. Sedert 1808 had hij bij getrouwe waarneming van zijn ambt jongelieden opgeleid voor de hoogeschool, toen hem in 1816 werd opgedragen om jonge mannen, die daartoe bij hem kwamen inwonen, praktisch te vormen voor den dienst der Zending. Ofschoon zeer opziende tegen deze taak, waarvoor het Ned. Zendelinggenootschap hem den geschikten man achtte, aanvaardde hij haar, en in Aug. van gen. jaar ontving hij het eerste vijftal. Bezwaren deden zich voor: de ligging van Berkel was niet vrij van moerasdampen, en de pastorie bleek te klein. Weldra werden op één na alle kweekelingen ziek, zoodat een kamer om kranken en gezonden te scheiden moest bijgebouwd worden. Over het onderwijs echter door Kam gegeven was de ‘Commissie van Toezicht’ aldoor tevreden. Viermaal per week gaf hij les ‘in het eigenlijk gezegd zendingswerk’, Godsd. leer, Taalkunde en Bijbelstudie | |
[pagina 652]
| |
des N.T., twee keer in die des O.T., Algemeene geschiedenis en Aardrijkskunde, terwijl gelegenheid werd gegeven tot het houden van Bijbeloefeningen en catechisatie. Ook werd met hulp van de kweekelingen uit Bazel, het Arabisch en Maleisch beoefend. Allengs bleek de taak van Kam te veelomvattend, terwijl Berkel niet geschikt was voor het ontvangen van aanvullend onderwijs als in het Engelsch, dat voor de zendelingen in Voor-Indië en Suriname een vereischte was gebleken. Den 20en Juli 1821 viel het besluit om het Instituut aldaar op te heffen, in Nov. d.a.v. werd hieraan gevolg gegeven. Gedurende ruim vier jaren hadden 9 Nederlanders en 10 vreemdelingen (Duitschers en Zwitsers) er hun opleiding ontvangenGa naar voetnoot1). In de laatste jaren besteedde Kam veel zorg aan de hem opgedragen correctie van den Maleischen Bijbel. Den 7en Dec. 1820 werd hij benoemd tot buitengewoon lid of consulent der Commissie voor de zaken der Prot. Kerken in Ned. O. en W. Indië. Ook was hij lid van het Classicaal Bestuur van Rotterdam. Hij huwde te 's-Hertogenbosch den 12en Aug. 1795 met Gerritje Vroom (geb. te Amsterdam 1772, overl. te 's-Gravenhage 1832). Uit dit huwelijk werden geboren acht kinderen; twee der zes zoons stierven jong, drie zijn predikant geworden; de oudste van dezen was Benjamin Kam (1796-1869), cand. bij het Prov. Kerkbestuur van Z.-Holland 1822, pred. te Stad aan 't Haringvliet (1822), Dreischor (1825; ald. overl.). Hij studeerde te Leiden, waar hij in Febr. 1819 met de gouden médaille werd bekroond voor het antwoord op de prijsvraag door de Mathem. en Physische Faculteit: Descriptio Instrumenti Aequatorialis, atque explicatio usus in quem adhiberi solet. De tweede zoon was Johannes Josephus Kam (1797-1889), cand. bij het Prov. Kerkbestuur van Z.-Holland 1822, pred. te Drunen en Nieuwkuyk (1823), Oud-Alblas (1829), emer, 1852; daarna Wethouder van Oud-Delfshaven (1857-1884), en lid van den gemeenteraad ald. (1855-1886). Van Ds. Samuel Kam komt geen portret voor onder de vele portretten in: Het Geslacht Kam (zie ond. Litt.). Hij werd tweemaal met zilver bekroond voor beantwoording van Prijsvragen uitgeschreven door het Haagsche Genootschap t. verded. v.d. Chr. Godsdienst; de titels luiden: Verhand. over de beste inrigting v.d. Huiselijken Godsdienst. (Verhand. v. gen. Genootsch. 1802) en: Verhand. over den heilrijken invloed des geloofs op de waarneming in ons beroep (Verhand. 1804). (Vgl. Prijsverh. 1801, Progr., p. V, VI; id., 1804, Progr., p. VIII). Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII2, blz. 3, 4. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. I, k. 1245 (art. D.G. v. Epen). - C. Köffler, Het geslacht Kam. 's-Gravenhage 1907 (Niet in den handel), blz. 15-19. - Boekz. 1828a, 616-619, 636. - E.F. Kruyf, Gesch. v.h. Ned. Zendel. Gen. (reg.). - v. Troostenburg de Bruyn. De Herv. Kerk in N.O.I., blz. 395. - H. Hiebink, Het Zendelinghuis v.h. Ned. Zendel. Genootschap in 1855, blz. 16, 17. |
|