[Theodoor Jutting]
JUTTING (Theodoor) werd op 30 November 1812 te Hoorn geboren, waar zijn vader Luthersch predikant was. Zijn grootvader, Wilhelm Gottlieb Jutting, Oostfries van geboorte, diende de Luthersche gemeenten Pekela (1761-1767), Leeuwarden (1767-1773) en Paramaribo van 1744 tot zijn overlijden in December 1775. Zijn vader Theodorus Jutting was als predikant werkzaam te Doesburg (1799-1804), de Rijp (1804-1805) en Hoorn van 1805 tot zijn emeritaat in 1831, alwaar hij in 1836 overleed. Theodoor studeerde te Amsterdam en werd in 1836 proponent bij de Ev. Luthersche kerk. Bij K.B. van 3 Januari 1839 tot predikant te Batavia benoemd, had den 10en Maart d.a.v. te 's-Gravenhage zijn inzegening plaats, waarna hij in September van dat jaar te Batavia intrede deed. In 1849 ging hij met verlof naar Nederland, werd eervol ontslagen en gepensioneerd; daarna deed hij nog tijdelijk dienst in Nederlandsche gemeenten en overleed den 13en Augustus 1862 te 's-Gravenhage. Hij was gehuwd met B.E. van Gosh, die hem overleefde.
Van Jutting's hand verscheen een Geschiedenis der Evang.-Luthersche gemeente te Batavia, opgenomen in: Domela Nieuwenhuis en Schultz Jacobi, Bijdr. t.d. Gesch. d. Ev. Luth. kerk, VI, 83-120.
Litteratuur: J. Loosjes, Naaml. Luth. Pred., 137, 138. - Van Troostenburg de Bruyn, Biogr. Wdb. O.I. Pred., 226. - Alb. Ath. Amst., 210.