[Johan Huibert Jungius]
JUNGIUS (Johan Huibert) stamde uit een aanzienlijk geslacht uit de Paltz; zijn gelijknamige grootvader was wegens den oorlog en om zijn studiën te voltooien, naar Groningen gekomen en had van 1640 tot 1680 de gemeente Middelbert als predikant gediend. Na zijn dood is zijn zoon Sixtus hem daar opgevolgd en uit diens huwelijk met Sophia Wilman, dochter van Ds. Joh. Wilman en Gesina Mees, werd Johan Huibert den 22en October 1692 geboren. Reeds in 1698 overleed zijn vader en zijn moeder ging te Groningen wonen, waar hij zich voor de studie aan de Academie voorbereidde. Hij liet zich echter niet dáár, maar op 22 Februari 1712 te Leiden inschrijven, waar hij vooral het onderwijs van F. Fabricius en T.H. van den Honert volgde. In 1715 proponent geworden te Leiden, nam hij eerst in 1716 eenigen tijd den predikdienst waar te Voorschoten voor Ds. A. van Bosheiden, die als predikant der ambassade met den Heer van Duvenvoorde naar Engeland was gegaan ter begroeting van koning George I; daarna is hij in Januari 1717 te Vianen aangesteld, om Ds. Rapardus te vervangen, zoolang deze onder censuur stond.
Den 12en Maart 1717 ontving Jungius een beroep te Heer Simonshaven en Biert, deed met goed gevolg op 11 Mei het peremptoir examen en werd op 6 Juni d.a.v. in den dienst bevestigd. Vanhier vertrok hij naar Hulst, dat hem op 4 November 1719 beroepen had en waar hij op 26 Mei 1720 intrede deed, terwijl hij ten slotte zich op 11 April 1728 aan Vlissingen verbond, dat hem den 16en November 1727 tot voorganger had gekozen. In hetzelfde jaar 1728 ontving hij een aanstelling tot rector der Latijnsche school te Vlissingen, welk ambt hij den 30en December aanvaardde met een Oratio de vicissitudinibus linguae latinae. In beide ambtsbetrekkingen is hij werkzaam gebleven, totdat hij in 1743 ter genezing van een gevaarlijke breuk naar Amsterdam vertrok; de operatie, die hij onderging, mocht echter niet helpen en den 19en September 1743 is hij aldaar overleden. Hij was den 9en Augustus 1718 gehuwd met Constantia van Dueren, dochter van Ds. Johannes van Dueren, predikant te Zoeterwoude, wiens zoon Sacharias van Dueren, predikant te Nieuw-Hellevoet, met Jungius' eenige zuster Johanna gehuwd was. Zijn vrouw schonk hem verscheidene kinderen, waarvan twee zoons, Steven en Huibert Constantijn hem overleefden; beide gingen naar Oost-Indië, waar eerstgenoemde overleed, maar de laatste keerde naar Nederland terug.
Jungius wordt geroemd als een ijverig en bekwaam predikant, die daarbij zoo vlug kon werken, dat hij maar ‘enige weynige uuren’ noodig had, om ‘voordat hij naar den predikstoel ging, zig tot ene stof, al was die zwaar, te bepalen, en daar over ene deftige leerrede uyt te spreken’. Zijn ambtgenoot Vrolikhert, die dit mededeelt, heeft hiervan eens in 1741 de proef genomen, door hem tot een voorbereidingspreek, enkele uren vóórdat Jungius haar zou houden, Ezech. 20:37 als tekst op te geven, waarna hij hem met verwondering een schoone leerrede daarover hoorde uitspreken. Ook heeft Jungius verscheidene geschriften het licht doen zien, namelijk: Het einde van den strijdt de kroon der rechtvaardigheit, voorgestelt in een lijkrede over 2 Tim. 4:7, 8 ter gedachtenisse van.. Joachim van Ama-