[Elias Cornelis Jungius]
JUNGIUS (Elias Cornelis), zoon van den voorgaande en in 1838 te Eemnes-Binnen geboren, studeerde te Leiden, waar hij zich op 6 September 1855 aan de Academie liet inschrijven, en werd in 1860 tot de Evangeliebediening toegelaten. Den 28en April 1861 deed hij intrede te Heilo, diende deze gemeente tot 28 Mei 1865 en verbond zich den 11en Juni d.a.v. aan Zierikzee, dat hem in Maart van dat jaar beroepen had. Hier stond hij tot 1 November 1868, toen hij afscheid preekte, om naar Deventer te vertrekken, waar hij in Juni beroepen was. Van 8 November d.a.v. tot 3 December 1882 was hij te Deventer werkzaam en deed één week later intrede te Leeuwarden, waar hij diende tot zijn emeritaat, dat met 1 Mei 1902 inging. Hij vestigde zich te Hilversum en overleed den 13en Maart 1904. In 1884 stond hij op het drietal voor kerkelijk hoogleeraar te Groningen, waaruit W.C. van Manen werd benoemd.
Jungius, ethisch-modern en intieme vriend van I. Hooykaas, was één dergenen, die ‘den ouden generaal’ (Scholten) en diens stelsel ontrouw werden; in zijn artikel De populariteit der nieuwe richting, opgenomen in Nieuw en Oud, Jaarg. 1870, geeft hij op blz. 348 een soort geloofsbelijdenis, gegrond op ervaring, overtuigd als hij is, dat ‘het modernisme de godsdienst der ervaring is, en als zoodanig blijkt zoo uitnemend geschikt te zijn voor dezen nieuweren tijd, waarin de behoefte aan de zekerheden der ervaring zoo machtig begint te ontwaken’. Met ontkenningen kan het modernisme niet volstaan en evenzeer is hij sterk gekant tegen een vaststaande geloofsbelijdenis: ‘ik zou den dag verwenschen, waarop er een moderne geloofsbelijdenis, hoe rekbaar ook, werd opgesteld’; de kracht moet gezocht worden in eenheid van streven en van beginsel. Hij gelooft vast aan de toekomst der nieuwe richting, daar zij is ‘de meest consequente doorvoering van het beginsel dat het Protestantisme in het leven riep. Zij is de zegepraal van het individualisme’. Verbeterd volksonderwijs en katechetisch onderwijs, volksvoordrachten en bibliotheken moeten de menschen voorlichten en den triumf der nieuwe richting in de hand werken; zij zal ook bewerken, dat de groote menigte den schat der Bijbelsche verhalen goed zal leeren verstaan.
Behalve artikelen als het bovengenoemde, en Godsdienst en menschenwaarde, Natuur en godsdienst (in: Nieuw en Oud, 1869), De hoop der onsterfelijkheid (in: Volksbibliotheek, uitgeg. vanwege de Vereen. tot handhaving en voortplanting v.h. liberale beginsel, 1883), gaf