een beeld na, dat niet spoedig wordt uitgewischt, dat leeft, en werkt, en vrucht heeft’. Niet minder hooggestemd en hem tevens van een andere zijde typeerend, is de lof, hem bij zijn overlijden toegebracht in de Stemmen v. Waarh. en Vrede, waarin op een afzonderlijke bladzijde (Jaarg. 1865, 601) gedrukt staat:
‘Een woord van hulde
aan de nagedachtenis van een man, die nooit partij heeft gediend, die zijne wetenschap noch zijn geloof ooit heeft gebruikt als middelen, om roem of goedkeuring van menschen te bejagen; maar die, toen de Christus werd aangerand, in de dagen zijner grijsheid nog het zwaard des geestes wendde tegen de bestrijders van 's Heeren heerlijkheid, - zijne wetenschap nederig aanwendde tot omverwerping der sterkten des ongeloofs, en onder allen strijd het geloof heeft behouden, in zijne vruchten kenbaar, en in dat geloof onlangs in zijne ruste ingegaan, -
Samuël Gerhard Jorissen’.
De woorden over den strijd, dien hij in zijn grijsheid voor Christus tegen het ongeloof voerde, hebben betrekking op twee zijner geschriften, in de laatste jaren van zijn leven uitgegeven; vooreerst: Bedenkingen op het gebied der godgeleerdheid, 3 st. (Utr. 1858, 1860), waarvan het derde stuk een ‘Voorwoord’ aan zijn geestverwant B.J. Adriani bevat, die uit Utrecht vertrokken was. Hierin verdedigt hij het supranaturalisme tegen het rationalisme, bestrijdt Scholten's Leer der Hervormde kerk, maar ook Rauwenhoff en Sepp en verklaart, op hetzelfde standpunt als Clarisse te staan. Bronsveld merkt hierbij op, dat Jorissen's zegslieden allen tot de 18e en 19e eeuw behooren, maar nergens een beroep op Luther of Calvijn gedaan wordt. In de tweede plaats gaf hij: Opmerkingen betrekkelijk de moderne rigting en de gedragslijn er bij te volgen. Een woord voor de gemeente (Utr. 1864), waarin hij ‘met toenemende vastheid streed voor 't geloof in Christus als den Heiland der wereld’ (Bronsveld). Het moet wel hard voor Jorissen geweest zijn, dat zijn beide zoons, die in de Evangeliebediening werkzaam waren, de door hem zoozeer bestreden richting aanhingen. Overigens wordt hij nog geteekend als een zeer ontwikkeld, belezen man, maar ‘een leeraar die meer tot het verstand dan tot het gevoel zich richtte, die zich liever van de taal des bijbels dan van die der school en der Kerk bediende’.
Jorissen heeft nog verschillende geschriften in druk gegeven, waarvan enkele niet onbelangrijk zijn. Toen één zijner zoons zijn tweede reis naar Oost-Indië zou ondernemen, voelde hij zich geroepen Woorden der christelijke liefde tot raad en bestuur vooral voor jeugdige zeelieden (Utr. 1838) te schrijven. Hierin komen treffende hoofdstukken voor, maar al wordt ook van de vergeving der zonden om Christus' wil gesproken, toch staan de leer en het onderwijs van Jezus en Zijn apostelen op den voorgrond. Een tiental jaren later volgden De vrede te Munster in 1648, eene ernstige roepstem tot Bijbelverspreiding (Utr. 1848), een rede voor de afdeeling Utrecht van het Bijbelgenootschap gehouden, waarvan een aankondiging voorkomt in Boekz., 1849b, 388, en Christelijke wenken voor beschaafde vrouwen, bij en na het afleggen van hare belijdenis. Medegedeeld in een brief aan Jonkvrouw Z. (Utr. 1848). Bronsveld geeft hieruit in zijn Vóór vijftig jaren een breed citaat, ‘de pen waardig van een Justus van Effen’ en wijst terecht erop, dat ‘de schets welke hier gegeven wordt van de Heeren en Dames van 't Réveil’ dit geschrift interessant maakt en ‘een bijdrage tot de geschiedenis van ons kerkelijk leven’ kan genoemd worden. De wijze, waarop Jorissen in dit boekje ook sommige critiseerende rechtzinnige gemeenteleden hekelt, doet Bronsveld minder aangenaam aan. Zijn toon ‘doet denken aan den tijd, toen de predikanten in 't algemeen wel wat hoog over zich zelven dachten en te spoedig voor hoogmoed aanzagen,