een komst van oud-leden der Ned. Chr. Stud. Vereeniging overleed, na in een inleiding over zijn lievelingsschrijver Kierkegaard gesproken te hebben en juist bezig de daarover gemaakte opmerkingen te beantwoorden.
Veel heeft de Hervormde kerk verloren in Jonker, den man met ‘een gaaf karakter’, den predikant, die niets hooger achtte dan de Evangeliebediening, die het zijn vriend Talma niet goed kon vergeven, dat hij in de politiek ging, en toen deze na zijn ministerschap weer predikant werd, achtte Jonker het woord van Jezus op hem toepasselijk: ‘Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal Ik u zetten’, aldus het ministerschap met ‘weinig’. het predikambt met ‘veel’ karakteriseerend. Van zijn prediking maakte Jonker dan ook het meest werk: zij was, bij een geheel eigen manier van zeggen, ‘fonkelend en tintelend, tegelijkertijd getuigend van diepen ernst en vroomheid’. Hij ‘trok de lijnen diep, scherp en teeder. Hij predikte hard en barmhartig. Hij hief het ideaal onbereikbaar hoog, naar den maatstaf der heiligheid Gods; èn hij wekte tot volgen’. Al boeide hij niet in de eerste plaats de groote menigte, voor de studenten hadden zijn preeken, zijn gesprekken en zijn omgang een bijzondere aantrekkelijkheid: ‘hij sprak naar het hart van jonge zoekers en strijders. Hij was zelf een strijder en zoeker, maar tegelijk een man, die overwinning en gevonden-hebben kende’. In de Mededeelingen van de N.C.S.V. wordt hij genoemd ‘de dominee van de studenten, omdat hij zelf student was’ en deze Vereeniging zelf had dan ook zijn bijzondere sympathie. Hoewel ongehuwd, had Jonker met zijn eenvoudig, hartelijk karakter een bijzondere liefde voor kinderen, was voorzitter van de Kinderkerk-commissie, preekte gaarne voor hen en werd even gaarne door hen gehoord, terwijl hij ook regent-voorzitter van het Diaconie-weeshuis was. Algemeen wordt hij ook als trouw pastor geroemd, onvermoeid in het afleggen van huisbezoek, wat hem bij toenemende doofheid soms vrij moeilijk viel. Voor kerkelijke richtingskwesties had hij geen belangstelling, al was hijzelf
steeds positief in zijn prediking.
Vooral Kierkegaard is door Jonker hoog geëerd en steeds verdiepte hij zich in diens werken; in Groote Denkers, IVe Serie, no. 3, is een studie over Sören Kierkegaard (1920) van zijn hand opgenomen. Maar daarnaast boeide Nietzsche hem ook, over wien hij gaf: De beteekenis van Nietzsche voor de hedendaagsche moraal (1915). Zijn overige geschriften zijn, behalve nog eenige artikelen in tijdschriften, de volgende: Bevestigingspreek over Kol. 4:17 van zijn broeder A.J.Th. Jonker, tegelijk met diens intreepreek te Dordrecht, aldaar uitgeg. in 1892. - De zwakheid van het oordeelen en de macht van het vergeven (Utr. 1896). - Aan stille wateren (Utr. 1910; 2e dr. ald. 1915). - Hoog en laag. Een viertal preeken (Nym. 1911). - Bijbelgebruik (in Practisch Christendom, Serie I, no. 2, 1919). Na zijn dood werden uitgegeven: Komen of gaan? Met portret ('s-Grav. 1924). - Studies en voordrachten (2 drukken, Utr. 1924). - Overdenkingen. Met portret (1e-3e dr. Utr. 1924, 1925), terwijl J.A. van Leeuwen uit zijn geschriften een dagboek samenstelde, getiteld: Levensernst (2e dr. 1925), waaraan A.J.Th. Jonker een voorrede toevoegde. Ook verleende Jonker zijn medewerking aan de bundels: Onze Christelijke Feestdagen (Nijk. 1899), Jezus Christus voor onzen tijd (Baarn 1907), Getuchtigd en niet gedood (Utr. 1914) en aan het Bijbelsch dagboek Bergopwaarts (Utr. z.j.), terwijl hij nog vertaalde: Godet, Kommentaar op den Brief aan de Romeinen (Utr. 1900).
Litteratuur: Alb. Stud. Rh.-Tr., 578. - Amst. Predikbeurtenblad, 9 Febr. 1924. - Artikelen in de N. Rott. Cour. en andere bladen, na Jonkers overlijden, Jan. 1924. - Voorbericht vóór Jonker's Overdenkingen door De Vrijer. - V. Alphen, N. Kerk. Handb., passim.