[Anne Cornelis Constantinus de Jongh]
JONGH (Anne Cornelis Constantinus de), zoon van Martinus Adrianus de Jongh, predikant te Sneek, werd aldaar op 2 Mei 1804 uit een predikantengeslacht geboren: zijn vader, zijn grootvader Johannes (zie over beiden een afzonderlijk artikel beneden) en zijn overgrootvader Martinus Adrianus zijn alle in de Evangeliebediening werkzaam geweest. Ook A.C.C. de Jongh bereidde zich daartoe voor, bezocht het gymnasium te Rotterdam, liet zich op 5 September 1821 als student te Utrecht inschrijven en promoveerde aldaar den 29en September 1827 tot doctor in de godgeleerdheid op een Dissertatio de Jesu Christo patiente ex vero ab euangelistis informato (Tr. ad Rh. 1827). Den 4en October 1827 legde hij met goed gevolg het proponentsexamen bij het Provinciaal kerkbestuur van Gelderland af en werd op 29 Juni 1828 door zijn vader te Ellecom bevestigd, terwijl zijn 86jarige grootvader J. de Jongh ook aan de handoplegging deelnam. Hij bleef hier werkzaam tot 25 September 1831 en vertrok naar Waardenburg en Neerijnen, waar hij op 6 November d.a.v. intrede deed. Deze gemeente diende hij tot zijn emeritaat, dat op 1 November 1877 inging. Hij overleed op 8 December 1885. Zijn zoon M.A. de Jongh, eerst hulpprediker te Amsterdam en in 1869 predikant te Heinenoord, was reeds in 1879 overleden.
Behalve zijn dissertatie is van zijn hand in druk verschenen: De twee vrienden. Homiletische novelle (Z. Bomm. 1854), waarvan een recensie voorkomt in de Jaarb. v. Wet. Theol., 1855, blz. 518-520, en Hulde aan den Koning in Maart 1855 (Tiel 1855). Ook leverde hij bijdragen in J. ten Brink, De eerste liefde van G.A. Breeroo en andere novellen en gedichten (Utr. 1874), in het Christelijk Album, Gelderland en andere tijdschriften.
Litteratuur: Frederiks en V.d. Branden, Biogr. Wdb., 399. - Boekz., 1827b, 513 en passim.