[Johannes de Jong]
JONG (Johannes de), geboren te Rotterdam, werd op 23 April 1813 student aan de Utrechtsche hoogeschool, legde in April 1821 het proponentsexamen af en was eerst van 5 Augustus 1821 tot 20 October 1822 predikant te Moerkapelle. Op 29 Juli 1822 te Poortugaal beroepen, diende hij daar van 3 November 1822 tot 28 November 1824, om vervolgens naar Zwartewaal te gaan, dat hem op 22 Juni 1824 tot voorganger had gekozen. In deze gemeente arbeidde hij van 5 December 1824 tot 28 October 1827, toen hij naar Geervliet vertrok, dat hem op 23 Juni 1827 voor de tweede maal beroepen had en waar hij den 4en November 1827 intrede deed. Maar reeds in 1829 verwisselde hij Geervliet met Pijnacker en was daar werkzaam, tot hem met ingang van 1 Juli 1845 op eigen verzoek emeritaat gegeven werd ‘na een langdurige en schijnbaar hopenlooze ongesteldheid’. Tegen verwachting hersteld ‘en weder in het volle bezit zijner geestvermogens gekomen’, wenschte hij weder het Evangelie te verkondigen; de Koning benoemde hem in 1855 tot hulpprediker te Weert, daar deze opkomende plaats vanuit Roermond niet naar eisch kon worden bediend. De Jong deed op 16 September 1855 aldaar intrede, en het lag niet aan zijn ijver, die hoog geroemd wordt, dat zijn werk niet de vruchten opleverde, die hij ervan gehoopt had. In September 1858 tastte een langdurige ziekte hem aan, met Januari 1859 werd zijn benoeming