nieuwe dogmatiek, die in overeenstemming was met de nieuwe ideeën van hun tijd. Zulk een nieuwe dogmatiek heeft Jarich Jelles aangeboden’.
In zijn jonge jaren (eerste helft der 17e eeuw) was hij een welgesteld Amsterdamsch kruidenier en lid der Doopsgezinde gemeente, maar ongeveer 1650 kwam de twijfel aan de tot nu toe beleden Bijbelwaarheden bij hem op en ‘ziende dat geld en goed bij een te schraapen hem na de ziele niet konde gelukkig maken’, heeft hij zijn winkel van de hand gedaan, om, zonder ooit te trouwen, ‘zich in de kennisse der waarheid, die na Godzaligheid is, te oeffenen en wijsheid te verkrijgen’. Ruim dertig jaren is hij met dat onderzoek bezig geweest, tot hij in 1683 aan de tering overleed. Misschien is Brechje Jelles, die haar huis openstelde voor ‘twee Arnhemsche Geest-Drijvers, die seyden, dat se den Heyligen Geest hadden’, een zuster van Jarich geweest (Hylkema, Reformateurs, II, 337).
Jelles had aan ‘een zekeren vriend buiten de stad (Amsterdam) woonende’, een uitvoerige uiteenzetting van zijn gevoelens gezonden. Deze werd na zijn dood door Jan Rieuwertsz, met een ‘Nareden’, waarin een korte levensschets van Jelles, uitgegeven als: Belijdenisse des Algemeenen en Christelijken Geloofs, bevattet in een brief aan N.N. (Amst. 1684). Opmerkelijk hierin is vooral het tweede hoofdstuk: ‘Van Gods Soon en den Heiligen Geest’, waarin hij als zijn meening verkondigt, dat God de Zoon en God de H. Geest hetzelfde begrip is. Hij ontkent den historischen Jezus allerminst en gelooft dat Gods Geest in Hem woonde, maar deze kan ook door andere menschen worden ontvangen. De Zoon ‘is z.i. niets anders dan wat de Schrift noemt Gods eeuwige wijsheid, de waarheid, het waarachtig licht (ten opsigt van het verstant) hetwelk een iegelijk mensch (óók de mensch Jezus, maar niet hem alleen) verlicht, de heilige Geest, de geest der waarheid en der wijsheid en des verstands, welke geen andere is dan “zuivere verstandelijke kennis” en die geen andere affecten of hartstochten toelaat dan die uit het verstant spruyten’. Tot het verkrijgen der zaligheid heeft men alleen te kennen Christus' geest en diens levendmakende kracht; de oorzaak der zonde is dan ook het gebrek aan verstandelijke kennis van God, en de wedergeboorte is: het kennen van God en op grond van die kennis God liefhebben. Het geloof acht Jelles een door eigen onderzoek verworven redelijke kennis der waarheid; zulk geloof, van binnen uit opgekomen, rechtvaardigt en geeft de ware zaligheid, nl. de kennis Gods. Voor een breed overzicht dezer Belijdenisse vergelijke men Hylkema, Reformateurs, II, 214 vv.
Jelles was ook een vriend van Spinoza, vóór wiens Ethika, in 1677 uitgekomen, een Voorrede van zijn hand geplaatst is, door Lod. Meyer in het Latijn vertaald.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Adelung, Gelehrten-Lexicon, II, 2259. - Hylkema, Reformateurs, I, 94; II, 212-242. - Sepp, Staatstoezicht, 85. - Cat. Doopsg. Bibl., II, 116.