Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 472]
| |
het geslachtswapen zouden ook op die afkomst wijzen. Eén der leden, Aart van Iterson - grootvader van F.H.G. - den 16en April 1727 te Gellicum geboren, hield zich te Rhenoy met den landbouw onledig en overleed dáár op 30 December 1816. Uit zijn huwelijk met Marianna Versteeg had hij negen kinderen; één van hen, David v. I., geboren in 1759 en overleden in 1839 (vader van Aart v. I., 1805-1872, en grootvader van David v. I., 1836-1889) is de overgrootvader van Dr. A. van Iterson, thans predikant te Dordrecht. Een jongere zoon van Aart v. I., Jan Egens v. I., geboren den 11en Juli 1767, vestigde zich bij Alphen a/d Rijn als kostschoolhouder en overleed dáár op 2 December 1854. Hij huwde Justina Muntendam, uit welk huwelijk in 1802 een zoon, Johannes Adrianus, geboren werd, die de vader is geweest van den Leidschen hoogleeraar in de chirurgie Jan Egens v. I., en op 9 Juli 1804 een zoon, die de namen Frederik Hendrik Gijsbertus ontving, en aan wien dit artikel gewijd is. Na door een predikant in de buurt van zijn woonplaats in de klassieke talen onderwezen te zijn, liet Van Iterson zich op 16 September 1823 te Leiden als student inschrijven, waar hij B. ter Haar en J. Dermout onder zijn tijdgenooten telde en de lessen volgde van Van Hengel, Suringar, Kist, maar vooral Clarisse. Niet alleen stelde hij later uit diens theologische aanteekeningen een boekdeel samen, door hem uitgegeven onder den titel: Clarisse, sprekende nadat hij gestorven is. Een leesboek voor het Christelijk huisgezin. Met portret (Arnh. 1850), doch hij bewerkte ook een Leerrede over Psalm 76:13a,behelzende de uitbreiding eener schets, naar welke de Hoogleeraar J. Clarisse te Leiden op 16 October 1837 gepredikt heeft na den dood van de Koningin (Leid. 1849). Deze leerrede is ook in het Duitsch vertaald. Den 7en October 1829 werd Van Iterson candidaat bij het Provinciaal kerkbestuur van Noord-Brabant, waarna hij op 27 April 1830 een beroep naar Benthuizen ontving. Den 8en Augustus d.a.v. deed hij hier intrede en diende deze gemeente, tot hij zich op 26 April 1835 aan Thamen a/d Amstel of Uithoorn verbond, dat den 2en December 1834 een beroep op hem had uitgebracht. In Februari 1837 te Voorburg en den 2en Maart van dat jaar te Weesp beroepen, nam hij dit laatste beroep aan en hield zijn intrede op 28 Mei d.a.v., na den 15en Mei te Thamen afscheid gepreekt te hebben. Gedurende zijn dienst te Weesp ontdekte hij in een oude kist, geplaatst in de St. Laurentius-kerk en waarin ook de wijn voor de kerkeraadsvergaderingen bewaard werd, een groot deel der bibliotheek van het ‘oude convent der Susteren in St. Johan's clooster’, bestaande uit 51 handschriften en 57 incunabelen. Van zijn belangrijke vondst deed hij mededeeling aan Prof. N.C. Kist, die ervan melding maakte in Arch. K.G., X, 183 vv., 305 vv., en reeds dadelijk te eerstgenoemder plaatse uit het gevonden Memorie-Bouck een lijst der paters en maters publiceerde. Van Iterson vervaardigde twee uitvoerige beschrijvende catalogi van al de gevonden stukken, en kerkmeesters van Weesp besloten, de geheele verzameling aan de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage te schenken, met de bepaling, dat Van Iterson vooraf die boeken of handschriften eruit zou mogen houden, welke hij wenschte te bezitten; van deze vergunning maakte hij echter geen gebruik. Prof. Kist deelde een en ander mede in een artikel, opgenomen in Arch. K.G., XVIII, 177 vv. en liet daar tevens een fragment afdrukken van een tot de collectie behoorend | |
[pagina 473]
| |
handschrift uit de 15e eeuw, alsmede een proeve uit Van Iterson's catalogus. Later heeft Van Iterson zelf nog iets uit den gevonden boekenschat uitgegeven onder den titel: Stemmen uit den voortijd, die wel verdienen nog eens gehoord te worden, verzameld uit een viertal handschriften der XlVe en XVe eeuw (Leid. 1857). Niet lang heeft Van Iterson te Weesp gestaan. Een beroep naar Zwolle wees hij van de hand, maar dat naar Arnhem, den 19en November 1838 op hem uitgebracht, werd door hem aangenomen. Op 21 April 1839 predikte hij afscheid te Weesp en deed drie weken later te Arnhem intrede. Op den duur was zijn gestel echter niet bestand tegen de Geldersche lucht, zoodat hij zelfs tweemaal gedurende zijn Arnhemschen diensttijd te Scheveningen herstel van gezondheid moest zoeken, terwijl een hulpprediker hem op zijn standplaats verving. Ook om die reden was een beroep naar Leiden, den 29en Januari 1847 uitgebracht, hem zeer welkom; na den 30en Mei d.a.v. te Arnhem zijn afscheidsrede gehouden te hebben, verbond hij zich op 6 Juni aan zijn nieuwe gemeente, die hij tot zijn emeritaat gediend heeft. Een borstlijden maakte hem evenwel de waarneming van zijn dienst moeilijk, het verlies van één zijner zoons in 1858 greep hem sterk aan en met ingang van 1 October 1860 legde hij zijn ambt als predikant neder. Behalve om gezondheidsredenen had Van Iterson aan Leiden boven Arnhem den voorkeur gegeven om den kring van wetenschappelijke mannen, waarin hij in de academie-stad hoopte te verkeeren. Zijn neiging tot studie trok hem daarheen; zelfs volgde hij te Leiden nog enkele colleges aan de Universiteit, vooral die van Scholten. Bovendien hielp hij, waar hij kon, met zijn kennis op verschillend terrein, die hij zich veelal door eigen studie had verworven. Zoo had hij zich in 't bijzonder op Middel-Nederlandsch en ontcijfering van oude geschriften toegelegd. Met het eerste heeft hij A.C. Oudemans geholpen bij de uitgave van diens Bijdrage tot een Middel- en Oud-Nederlandsch Woordenboek (Arnh. 1870-1880); het laatste stelde hem in staat, juiste afschriften te maken uit de stedelijke registers over de jaren 1574 tot 1620, voorzoover het kerkelijke zaken betrof, en daardoor het kerkelijk archief aan te vullen, waarin de stukken over genoemd tijdvak ontbreken. Door diezelfde kunde was hij in staat, den bewerkers van het Alb. Stud. L.B. dikwijls behulpzaam te zijn bij het vaststellen van vele zeer onduidelijk geschreven namen. Verder heeft hij zijn zeer gewaardeerde medewerking verleend bij de samenstelling van het Repertorium der verhandelingen en bijdragen betreffende de geschiedenis des Vaderlands (Leid. 1863) door Fruin e.a. bewerkt (zie blz. III der Voorrede). Ook voor zijn kerkgenootschap heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door het rapport, als lid der Synodale commissie in 1846 met D.H. Wildschut en Prof. van Hengel uitgebracht, dat den stoot heeft gegeven tot de nieuwe Bijbelvertaling. Van Iterson, reeds op 2 Mei 1847 met het ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw begiftigd, werd in 1848 benoemd tot lid van de Maatschappij van Ned. Letterkunde, in 1851 van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap en in 1854 van het Historisch Genootschap te Utrecht. Over zijn theologische richting spreekt zijn levensbeschrijver (Du Rieu) in de volgende, een voorbijgeganen tijd typeerende woorden: ‘Geen wonder dat het heldere hoofd van den gemoedelijken leeraar hem met vele ambtgenooten in de gelederen der modernen deed plaats nemen’. Tegenover andersdenkenden toonde hij zich altijd zeer verdraagzaam. Den 25en October 1884 is Van Iterson te Leiden overleden. Hij was den 8en | |
[pagina 474]
| |
Juli 1830 gehuwd met Aaltje Bosch, die hem overleefde en hem vijf zoons en vier dochters heeft geschonken. De liefde tot het predikambt bleef in dezen tak der familie erfelijk: één der zoons, Jan Egens v. I., geboren 24 November 1839, diende de Ned. Hervormde kerk als predikant achtereenvolgens in de gemeenten Giethoorn, Oosterwolde, Beetgum en Oenkerk, waar hij den 5en Augustus 1909 overleed, nalatende vijf kinderen, waaronder Frederik Hendrik Gijsbertus, thans predikant te Nijmegen, wiens dochter ook de theologie als studievak gekozen heeft. Behalve de reeds boven genoemde geschriften, heeft Van Iterson nog het volgende in druk uitgegeven: Leerrede ter gedachtenis van de Kerkhervorming (Arnh. 1841). - (Anonym): Levensgeschiedenis van Margaretha Whyte. Een verhaal voor kinderen (2 drukken, Amst. 1845). Het is de bewerking van een kinderboek van Mrs. Cameron, uit het Engelsch. - Mahanaïm, ten dage van Absoloms dood (Arnh. 1846). - Een paar dichtstukjes in den trant van Vader Cats, getiteld: ‘Vaderlycke raet over het kiesen van een vrient’ en ‘De Kruiwagen’ (Arnh. 1846). Niet in den handel. - Ontboezeming bij het begroeten van den Hoogleeraar W.A. van Hengel door zijn leerlingen en vrienden op 14 Juni 1850. - Des Christens streven naar het voorbeeld van Paulus (Arnh. 1852). - Wat wil de Paus van Rome? En wat willen de Protestanten in Nederland? (Leyd. 1853). Vliegend blaadje. - Bede, gericht tot sommige philosophen onzer dagen (1862). Een gedicht, niet in den handel. - In Letterk. Lb., Jaarg. 1855, blz. 136 vv., is van zijn hand opgenomen een Levensbericht van N. Berkhout; verder plaatste hij in Godg. Bijdr. van 1855: De evangeliedienaar als voorganger bij de openbare godsdienstoefening en in de Konst- en Letterbode van 1860, no 33, een aanbeveling van J.H. de Stoppelaar's Jacob Cats te Middelburg, 1603-1623, met een Catsiaansch vers. Eindelijk gaf Kist in het Kerkhist. Arch. (I, 402 vv.) een artikel over Johannes Kandis. Verhaal van zijnen overgang uit de Grieksche tot de Hervormde kerk, welk verhaal hem, volgens noot 1) op blz. 402 ‘goedgunstig is medegedeeld’ door Van Iterson. Er bestaat van hem een portret, gelithografeerd door J.P. Berghaus. Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., III, 642. - Frederiks en V.d. Branden, Biogr. Wdb., 388. - Letterk. Lb., 1855, 89-108 (door Du Rieu). - Ned. Spectator, 1884, 357. - Sepp, Godg. Ond., II, 467. - Rogge, Coolhaes, II, 237, 246. - Wymenga, Hommius, 13. - Alb. Stud. L.B., 1261. - Cat. Letterk., I, 415, 607; II, 38, 250. - Vele genealogische gegevens zijn welwillend verschaft door Ds. F.H.G. van Iterson en Dr. A. van Iterson. |
|