Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 449]
| |
zijn vaderstad den 16en Juli 1830. Toegelaten tot de Evangeliebediening in de Ned. Herv. Kerk door het Prov. Kerkbestuur van Drente den 5en Oct. 1836, werd hij den 19en Nov. 1837 bevestigd te Koekange door Ds. C.A. Alberti, pred. te Ruinerwold (m. Mt. V:13-16; intr. m. Mt. XVIII:20). Als predikant ald. voltooide hij zijn academische studie; den 12en Mei 1838 werd hij te Groningen bevorderd tot Theol. Dr. na verdediging van een proefschrift over de uitspraken van Jezus aangaande Zijn dood. Zijn tweede standplaats was Pietersburen c.a., waar zijn bevestiging plaats had den 16en Mei 1841 door Prof. P. Hofstede de Groot (m. Mt. V:13-16; intr. m. 1 Cor. III:11; afsch. te Koekange 2 Mei m. Ef. VI:14a). Vandaar vertrok hij naar Farmsum; hier werd hij bevestigd den 18en Apr. 1852 door Prof. P. Hofstede de Groot (m. Joh. XXI:15-19; intr. m. Joh. XIV:6b; afsch. te Pietersburen den 12en Apr. m. Ef. VI:23). Den 2en Jan. 1878 legde hij zijn bediening neer na eervol emeritaat te hebben verkregen. Hij overleed te Borculoo den 25en Dec. 1881. Eenmaal een der uitnemendste leerlingen van de Groninger hoogeschool, bekleedde hij later een zeer eervolle plaats als predikant in de drie gemeenten, die hij diende. Zijn prediking was degelijk en zijn pastorale zorg trouw. Als lid van lagere en hoogere Kerkbesturen, behartigde hij ijverig de belangen der Ned. Herv. Kerk. Hij was een man helder van hoofd, warm van hart, die werkte zoolang het dag was en daarom zich slechts noode schikte in de gedwongen rust, door toenemende lichaamszwakte hem opgelegd. In verschillende bestuursfuncties behartigde hij de belangen der Ned. Hervormde Kerk. Gedurende korter of langer tijd was hij secretaris van het Prov. Kerkbestuur van Groningen, lid van de Alg. Synode, Sec.-lid van de Syn. Commissie, lid en secretaris van het Prov.-College van Toezicht in Groningen. Hij was gehuwd met Margaretha Helena Braam, (geb. te Groningen 1802, overl. te Farmsum 9 Oct. 1871). Van hem zag het licht: Specimen Exeget.-Theol., quo Jesu de morte sua effata colliguntur atque exponuntur. Gron. 1838. 4o. (Waarh. in liefde. Jrg. 1840. I, blz. 103-159, recensie door S.K. Thoden v. Velzen). - [Met Dr. L.S.P. Meyboom, pred. te Hornhuizen], Het werk van Gods genade of de goddelijke opvoeding des menschelijken geslachts, een Christelijk vraagboek voor meergevorderden. Gron. 1843. 8o (U.B. Leid.) (Waarh. in liefde. Jrg. 1846; IV, blz. 808, 809). - Een leerrede van hem komt voor in den bundel Leerredenen v. twaalf voormalige Kweekel. der Gron. Hoogesch. Gron. 1844. 8o. Litteratuur: Romein, Pred. Drenthe, blz. 199. - Alb. Stud. Gron. k. 286, 533). - Kerk. Crt. 7 en 28 Jan. 1882. - Sepp, Pragm. Gesch. Theol. blz. 143. - Meded. v.d. Hr. W.M.C. Regt. |
|