Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Albert Arnold Huttenus]HUTTENUS (van Hutten) (Albert(us) Arnold(us), geboren te Nijmegen den 12en Mei 1587, ontving aldaar voorbereidend onderwijs en studeerde vervolgens te Franeker, waar hij zich onder leiding van J. Drusius vooral in de Oostersche talen bekwaamde. Daarop vertrok hij naar Sédan, om daar voor rekening der stad Nijmegen zijn studiën te voltooien. Hij werd er straks aangesteld als hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal. Als student had hij aldaar behalve de liefde zijner professoren de genegenheid weten te winnen van Hertog Hendrik van Bouillon, die met Elisabeth, een dochter van Prins Willem van Oranje gehuwd was. Gaarne had Sédan den jongen, be- | |
[pagina 443]
| |
gaafden geleerde behouden, die er van zijn kant ook gaarne gebleven was, maar zijn Nijmeegsche ‘betaalsheeren’ riepen hem tot den dienst in het vaderland terug. Zoo keerde hij weer naar hier, in het bezit van zeer loffelijke getuigschriften o.a. van professoren te Sédan, waar hij na zijn vertrek opnieuw werd begeerd als hoogleeraar. Het stond hem echter niet vrij aan dit laatste gevolg te geven. Als proponent toegelaten werd hij in 1616 bevestigd te Neerbosch. Prinses Emilia, volle zuster van Prins Maurits en van Maria, de weduwe van Graaf Philips van Hohenlohe, leerde hem tijdens haar verblijf in het Nijmeegsche kennen en was zoozeer met hem ingenomen, dat zij hem aanbeval aan hare zuster Maria, die namens haar in Spanje vertoevenden broeder Philips Willem de regeering uitoefende over het Graafschap Buren. Deze aanbeveling had ten gevolge Huttenus' beroeping naar Buren nog in datzelfde jaar. Gravin Maria eischte dat de Classis hare keuze zou approbeeren. Zoo gebeurde het ondanks den wensch van velen in de gemeente van Buren, die Huttenus niet begeerden eensdeels omdat men het recht der Gravin in dit opzicht betwijfelde of ontkende, anderdeels omdat men bezwaar had tegen de gebleken Remonstrantsche gevoelens. ‘In weerwil van den Kerckenraed’ had zijn bevestiging te Buren ‘door last van de Overigheijt’Ga naar voetnoot1) plaats door Corn. Leoninus, pred. te Asperen, die naar aanleiding hiervan in conflict geraakte met de Classis (blijkens de Resolutiën der Classen van Gorcum en Buuren den 21en Sept. 1618 had later de verzoening plaats). Evenals zijn gelijkgezinde ambtgenooten N. Hartsoecker te IJsselstein en Th. Bomius te Beusichem zocht Huttenus volgens de Class. Resolutiën twist in de Classis ten ende redenen te vinden ten einde zich van haar te separeeren. (Cl. Leerdam den 4en Sept. 1618, Art. 10). Gedurende het leven van zijn Beschermvrouwe gevoelde Huttenus zich veilig, maar toen Maurits in 1618 het Graafschap erfde, veranderde dit. Aanstonds werden toen nl. de predikanten van de omliggende plaatsen aangewezen om nevens Huttenus den dienst te vervullen. Den 8en Oct. 1618 verscheen deze mede in de Z.-Hollandsche synode te Delft, welke op dien dag geopend, duurde tot den 6en Nov. Maar reeds bij het begin der vergadering werd hem met den gelijkgezinden Ds. Th. Boom uit Beusichem gelast ‘op te staan als geen stem hebbende in dese vergaderinge, doch by sooverre sy etwes hadde voor te stellen, dat sy den synodus sulcks tsyner gelegentheyt souden voordragen’. Slechts een paar maanden later bezochten de Gedeputeerden der Delftsche synode, die aangewezen waren, om gesterkt door eenige commissarissen uit de Prov. Staten de Remonstrantsche predikanten te verwijderen, ook Buren, hoorden er Huttenus' verantwoording aan en schorsten hem den 5en Jan. 1619. Deze was er echter verre vandaan zijn gevoelens te herroepen; hij bleef integendeel op verzoek van eenige ingezetenen preeken. Den Baljuw, die op Paaschmaandag en den d.a.v. dag zulke bijeenkomsten zocht te verstoren, werd door den eigenaar van het huis, waarin zij plaats hadden, de deur gewezen. Huttenus zegde aan de Z.-Hollandsche synode te Leiden (23 Juli-17 Aug. 1619 gehouden) in een brief ‘met galle overgoten’ zijn dienst op en bleef hier en daar in | |
[pagina 444]
| |
het geheim in Remonstrantschen zin prediken, waarbij hij meermalen in levensgevaar verkeerde; zoo o.a. den 20en Oct. 1619 bij Krooswijk buiten Rotterdam, waar hij soms voor meer dan 3000 menschen, onder wie van de voornaamsten der stad, vroegpreek hield, totdat stortregens en het optreden der soldaten den ijver bluschten. Den 27en Nov. d.a.v. werd hij gebannen en in 1621 te Buren geëxcommuniceerd. Hij bleef daarna evenwel met Paschier de Fijne, Boom en weinige anderen in het land en zette zijn prediking voort. Na eerst door de ‘vergadering in de schuilplaats’ aangewezen te zijn voor de bediening te Leiden, de Overrijnsche dorpen, Warmond en Noordwijk, werd hij tegen het einde van 1631 aan de Rotterdamsche gemeente toegevoegd, aanvankelijk voor eenige maanden, daarna den 27en Febr. voor vast. Maar den 1en Maart d.a.v. kreeg hij vergunning eenige maanden als bij leening te gaan ‘naar Nimwegen, zijne vaderlijke stad, aan welke hij zeide grootelijks verbonden te zijn, om de zaak der Remonstranten (die de broeders wisten tot Nijmegen in misverstand geraakt te zijn) aldaar wat te regten en in ordre te brengen’. Daarop kwam den 17en Aug. bij Directeuren het verzoek van Nijmegen in, om Huttenus als gewoon leeraar te mogen behouden; dit werd evenwel geweigerd om zijn verbintenis aan Rotterdam, doch hem werd vergund dat zijn leening tot Mei 1633 zou duren. Ten slotte duurde zij echter tot op het vertrek van Episcopius van Rotterdam in Oct. 1634. Inmiddels hadden de Remonstranten te Hoorn in 1632 bij de invoering der vaste bediening hem genoemd als een der twee door hen begeerde predikanten. Na zijn terugkeer uit Nijmegen bleef hij te Rotterdam tot 1639, toen hij een beroeping opvolgde naar Noordwijk. Daar was hij werkzaam tot 1643. In dat jaar werd hij met de Amsterdamsche predikanten Niëllius en Praevostius aan Prof. Curcellaeus (Etienne de Courcelles) terzijdegesteld om het onderwijs in de godgeleerdheid en den preekdienst onder elkander te verdeelen. Hij kweet zich van deze opdracht tot 1649, toen hij naar Nijmegen terugkeerde. Volgens Paquôt (t.a.p.) oefende hij daar ook de geneeskunde uit. Hij werd er in, misschien reeds vóór 1658, door proponenten in zijn dienst ondersteund, en den 19en Maart 1659 op emeritaat gesteld om zijn hoogen ouderdom en indispositie, met erkenning van zijn langdurigen en moeilijken arbeid ten dienste der Rem. Broederschap. Hij overleed te Nijmegen den 25en Oct. 1663. Hij behoorde tot de hoogst aangeschreven Remonstrantsche predikanten, wier bezit de voornaamste gemeenten elkander betwistten. Hij was iemand, die zich afkeerig betoonde van alle gezag, dat het eene lichaam over het andere zou uitoefenen. Dit bleek o.a. toen een ernstig conflict in de Broederschap ontstaan was over de sluiting van de Kerkekamer te Rotterdam voor het Vrijdagsche College der Vrije Prophetie. In dit geschil stond Huttenus tegenover de beide Lansbergens. Misschien verklaart dit ook de korstondigheid van zijn verblijf te Rotterdam. Aan verschillende bijeenkomsten van Remonstranten (o.a. aan hun Classicale vergadering te Leiden 6 en 7 Juni 1625) nam hij deel. Ook maakte hij deel uit van de commissie van toezicht op het drukken en distribueeren der Remonstrantsche boeken, en nam hij met Niëllius de zorg op zich voor het drukken van een Remonstrantsche Confessie, die volgens besluit van de Antwerpsche vergadering van 1619, door Episcopius was opgesteld, en waarvan de (oorspronkelijke) Latijnsche tekst in Apr. 1622 het licht zag. | |
[pagina 445]
| |
Dat hij om zijn wetenschappelijke bekwaamheid gunstig stond aangeschreven blijkt mede hieruit, dat hij behoorde tot degenen, die in de Nat. Synode te Dordrecht genoemd werden als in aanmerking komende voor het werk der Bijbelvertaling. Het staat wel vast dat hij, met zijn Remonstrantschen collega D. Camphuysen te Vleuten, tot die taak werd voorgedragen door de drie Remonstrantsche afgevaardigden uit de Provincie Utrecht. Van Huttenus bestaat een portret, borstb. links, in omgeslagen mantel. Met 10 reg. vers v. G. Brandt. Naar G. Flinck, door H. Bary. kl. fol. (Vgl. Muller, Cat. v. Portr. No 2665). Van hem zag het licht: De gemeene Vragen v.d. genaamde Catholyken den Gelove rakende, voorgestelt door den E.H. Laurentium Beyerlinc, Aertspriester en Canonick der Cathedrale kercke tot Antwerpen; mitsgaders de rechtzinnige Cathol. antwoorden op deselve vraghen ghegheven door Alb. Huttenus.... Eerste dl,Ga naar voetnoot1) vervatende een naeckte ontdeckinghe der principaelste fondamenten v.d. Roomsche religie. Amst. 1632. 4o (Rem. Bibl. Amst.). - Antwoorden op vier Vraghen v.e. Paepsch priester aan een Remonstr. Predikant, Gestelt tot ontdeckinge v.d. voornaemste sophisteryen, waer mede de Papisten omgaen om de eenvoudige te verstricken ende tot hare secte te trecken. Rott. 1640. 8o (Rem. Bibl. Amst.). - De volcomentheyt ende klaerheydt v. 't woord Gods, vervaet in de H. Schrift, in alle saken ter saligheydt noodig, verdedight tegen de tegenwerpingen der Papisten, begrepen in Thien vragen, die by een priester v.d. Paepsche secte zynde ghestelt, tot eeniger ontrustinghe ende versterckinge v. alle Christenen. 's-Gravenh. 1641. 8o, (Rem. Bibl. Amst.). - Bom-ijs v. 't Sacram. des autaers, d.i. vertooninghe v.d. nietige redenen ende .... uytvluchten die Christianus Philalethes heeft weten te halen uyt de Paepsche leeraers. voornem. uyt den Cardinaal R. Bellarmino, voor de leere v.d. Transsubstantiatie, teghen de waerheydt v. 't Sacrament des lichaems ende bloedts Christi, de welcke wordt verclaert en bevestigt uyt de H. Schrifture, Reden, en getuygenissen der Oudtvaderen en Paepsche Schrijvers. Amst. 1642. 4o (Rem. Bibl. Amst.). Ook is hij de schrijver van de Siekentroost, die in de latere drukken van J. Wtenbogaerts Onderwysingen in de Chr. Religie (na 1640) opgenomen is en door laatstgen. was goedgekeurd. Een brief van Huttenus (do 30 Apr. 1625), aan Frans v. Limburgh, n. aanleiding van het sterven van diens vader, is afgedrukt in: Troost der Geloovigen In 't Afsterven hunner Vrienden Begrepen in verscheide Brieven v. geleerde mannen (verz. d. Joh. Molinaeus). Amst. 1695, blz. 115-117. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 459. - Paquôt, Mémoires. I (1755), p. 520, 521. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. III, k. 627, 628 (art. v. Dr. H.D.J. v. Schevickhaven). - Brandt, Hist. der Ref. II, III, IV (reg.). - Adr. v. Cattenburgh, Biblioth. scriptorum Remonstr., p. 96-99. - Reitsma en v. Veen, Acta III (reg.) - Knuttel, Acta. I (reg.). - A. Cattenburgh, Biblioth. scriptorum Remonstr., p. 96-99. - A. des Amorie v.d. Hoeven, Tweede Eeuwfeest v. h. Semin. der Remonstr., blz. 39, 100. - Kron. v.h. Hist. Genootsch. IV, blz. 255. - | |
[pagina 446]
| |
J. Tideman, De Remonstr. Broederschap. Biogr. Naaml. v. hare Prof., Pred. en Propon. 2e dr. (reg.) - Dez., De Stichting der Rem. Broederschap. I, II (reg.). - H.Y. Groenewegen, Het Remonstrantisme te Rotterdam, in: Rotterdam in den loop der eeuwen. II, 2e ged. 5e st., blz. 97, 98. - Arch. K. Gesch. 1e st. V (1834), blz. 118; VII (1836), blz. 56, 103, 141, 369; X (1840), blz. 313-315; 2e S. IV (1844), blz. 15. - Rogge, Wtenbogaert, III, blz. 3264. - Dez., Biblioth. v. Remonstr. Gesch. Amst. I, blz. 168, 169. - C.D. Sax Jr., Carolus Niëllius, blz. 129. - Duker, Voetius (reg.). |
|