Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4

[Jan Hendrik Hulsken]

HULSKEN (Jan Hendrik), geboren te Oldenzaal in 1786, werd ingeschreven in het Album Stud. van de Illustre School te Deventer den 30^en Juni 1804, daarna in dat van de Utrechtsche hoogeschool den 18^en Sept. 1806. Den 9^en Febr. 1808 verscheen hij als proponent onder de classis Bentheim in de Classis Contracta van Deventer te Oldenzaal en gaf daar over een acte van beroep naar Losser, welke acte geapprobeerd werd, waarna hij peremptoir geëxamineerd, werd toegelaten. Den 13^en Maart had zijn bevestiging d.a.v. te Losser plaats door Ds. J. Smyter, pred. te Oldenzaal (m. 1 Cor. XVI:10, 11a; intr. m. 2 Tim. 1:7). Den 12^en Dec. 1840 verklaarde hij aan zijn Kerkeraad met het eind van dat jaar zijn bediening te willen neerleggen, zonder aanspraak te maken op eenig Landspensioen en met bereidverklaring gedurende de vacature den vollen dienst te blijven waarnemen. Den 11^en Apr. 1841 (2^en Paaschd.) preekte hij afscheid (m. 2 Cor. VI:1) en den volgenden

[p. 432]

Zondag bevestigde hij als opvolger zijn zoon Samuel Henricus Gerardus Hulsken, cand. bij het Prov. Kerkbestuur van Friesland (m. Mc. IV:2-8, 14-20).

Hij overleed den 19^en Apr. 1876.

Hij was gehuwd met Elisabeth Aleida van Diest (overl. 1845 na een 36jarige echtvereeniging).

Anoniem gaf hij uit: Namen v.d. dichters der Ev. Gezangen en der componisten v. eenige in de Ned. Herv. Kerk gebruikelijke, koraalmelodiën. Deventer. 1849. 8^o (Cat. Bibl. N. Lett. I, 267). Dit geschrift van Hulsken bevat de oudste opgave van de vervaardigers der Ev. Gezangen. Deze opgave is ‘vergeleken met het Oude Kleefsche Gezangboek, Wezel 1784, als ook met het Nieuwe Kleefsche Gezangboek, Elberfeld 1837.’ Vooraf wordt in korte trekken de geschiedenis van den Gezangenbundel beschreven.

Litteratuur: Boekz. 1808a, 310, 311; 1841a, 664, 665. - J.C. v. Slee, De Ill. School te Deventer, blz. 261. - Alb. Stud. Rh.-Traj., k. 201. - L. de Geer, Ontst., invoer. en ontv. v.d. Ev. Gez. bundel, blz. 189 v.v. - v. Doorninck, Verm. en Naaml. Schr. III, n^o 2522.