Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Henricus Hulsius]HULSIUS (Henricus) werd geboren te Cronenberg in het hertogdom MonsGa naar voetnoot1) den 10en Oct. 1654. Zijn vader was Ant. Hulsius, predikant aldaar.Ga naar voetnoot2) Hij ontving voorbereidend onderwijs te Elberfeld, de latere standplaats zijns vaders en werd, ongeveer dertien jaar oud naar het gymnasium te Duisburg gezonden, waar hij inwoonde bij een vroegeren collega van zijn vader Prof. Dr. Jo. Herm. Hugenpoth, die hem de beginselen van Philosophie en Theologie leerde en hem de grondgedachten van Cartesius en Coccejus inprentte. In 1673 werd hij student te Marburg. Den 12en Mei 1676 liet hij zich inschrijven als student te Leiden, en den 23en Mei 1679 als theol. cand. te Harderwijk, waar hij den 6en Juli d.a.v. onder Prof. S. van Diest bevorderd werd tot Theol. Doctor. In 1681 volgde zijn benoeming tot hoogleeraar in de Theologie te Duisburg, waar hij den 4en Apr. 1723 (2en Paaschdag) overleed. Hij was een in zijn tijd vermaard Godgeleerde, die tal van geschriften publiceerde. Hoewel behoorende tot de Coccejaansche partij, kon hij zich toch niet vereenigen met de door deze geleerde Verbondsmethode. Hij zocht naar een ander, | |
[pagina 430]
| |
z.i. beter systeem, dat hij meende gevonden te hebben. Hij schikte het naar een ontwerp, dat hem veel natuurlijker voorkwam en waarbij hij Gods eeuwige ordinantiën, Gods scheppingswerk in den tijd en Gods rust na het volbrachte scheppingswerk, ten grondslag legde. Heel het systeem der goddelijke waarheden liet hij daarin rusten. In elk geval blijkt hieruit, dat hij oorspronkelijk en zelfstandig dacht en zich door eigen oordeel liet leiden, zonder af te gaan op de beslissende uitspraken van anderen. Naar Ypey's meening (Bekn. Letterk. Gesch. der System. Godg. t.a.p.) heeft zijn systeem veel goeds, gezuiverd als het is van scholastieke termen en wijsgeerige dispuutvragen. Daarbij geeft het blijk van gezonde Bijbelkennis, terwijl het populair en duidelijk is gesteld. In het geschil dat ontstaan was tusschen de beide Amsterdamsche predikanten T.H. v.d. Honert en J. D'Outrein over MelchizedekGa naar voetnoot1) koos Henr. Hulsius partij voor eerstgen., die ontkende dat Melchizedek met Christus te vereenzelvigen is. Hij leefde ongehuwd tot den 10en Aug. 1705, en trouwde toen met Anna Maria Wehrdt, dochter van Caspar Wehrdt, herbergier te Amsterdam. In de Biblioth. Bremensis t.a.p. wordt deze vrouw een Xantippe genoemd, die ‘beter met Aloë dan met honig kan omgaan’. Zij overleed kinderloos den 12en Sept. 1720, waarna hij den 24en Aug. 1721 hertrouwde met Geertruida van Eicken, destijds pas ongeveer 16 jaar oud. Portretten zijn van Henr. Hulsius niet bekend. De door hem uitgegeven geschriften, zooals ze in de Biblioth. Brem., de Misceli. Duisb. en bij Jöcher-Adelung t.a.p. (niet allen met volledige titels) worden vermeld, zijn de volgende: Augensalbe vor einen übelsehenden Handleitung. 1680. (Gericht tegen den Lutheraan Joh. Holterhof te Solingen, die de leer der Hervormden in geschrifte op scherpe wijze had aangevallen). - Sulamith; oder Ueberzeugung und Vereiniging der Evangelischen, entgegen gesetzt dem neulich in Hertzogthum Bergh ausgelassenen übelgenannten Gotlichen Feuer. Duisb. 1863. 2 Alph. 4o. (Evenals het vorige gericht tegen Holterhof. In het eerste deel wordt de zaak der Gereformeerden verdedigd tegen de Lutheranen; in het andere, op welke wijze de gevoelens der Protestanten onderling zouden kunnen verzoend worden). - Summa Theologiae, sive liber de molitione, opere et Sabbatho Dei. L. Bat. 1689; vele malen herdr., ook ond. den titel: Systema Theologiae plenum. L. Bat. 1694. 2 T. 8o. - De Principio Credendi libri duo. L. Bat. 1688. 12o. Hiertegen schreef de Franeker hoogleeraar Joh. Regius, pleitbezorger der Aristotelische richting een Diss. de modo percipiendi S. Scripturae divinitatem. Fran. 1688, waarop Hulsius weer antwoordde met een geschrift getiteld: Vindiciae illorum .... - Verba Ithiël, Uchal et Lemuel. sive in ultima Paroemiastae Salomonis capita commentarius propheticus. L. Bat. 1693. 4o. - De vallibus Prophetarum Liber unus. L. Bat. 1693. 4o; aan de 2e uitg.: Amst. 1701Ga naar voetnoot2). 3 T. 4o zijn door Hulsius toegevoegd: Figurae temporum, continentes in se schema trinum integrae, prophetiae historicae. - Somnium. Teutopoli. 1694. 12o. - Jura Gulielemi III. Britanniae Regis. 1697. 4o. - Pseudo-Catholicae Religionis inanitas. Duisb. 1704. 8o. (Gericht tegen het geschrift van zijn ambtgenoot D. Huegenin: Cathol. religionis | |
[pagina 431]
| |
veritatem etc. waarin deze uit Deut. XVIII:15 het pauselijk gezag poogde af te leiden). - Melchisedecus, una cum parente ex tenebris cum Scripturae sacrae, tum fabulosae gentilis emergens ac caput protollens; Accedit adfinis proxime digressio ad specimina potiora alia gentilium fabulosa, & Dionis Chrysostomi oratio de Ilio non capto: L. Bat. 1706. 2. T. 4o. (In dit geschrift tracht Hulsius het bewijs te leveren dat Melchizedek geen ander is geweest dan Henoch). Hierop verscheen van J. Herm. von Elswich, Melchisedecus ab Henr. Hulsio minus feliciter in Henocho detectus. Wittenb. 1710. 4o en van J. d'Outrein Tractatus de Melchizedeco non Henocho contra hypothesin Viri Cl. Henr. Hulsii. Amst. 1713. 8o.) - Dissertationes de desiderio Mulierum et Deo Mausim ad Dan. XI, 37, 38. L. Bat. 1713. 12o. - Diss. de Deo ventre, de separatione ovium ab hoedis etc. Duisb. 4o. - Commentarius in Israelis prisci praerogativas, adjunctis dissertationibus variis XVII sectionibus.... L. Bat. 1713. 4o. De titels dezer dissert. zijn: De vera natura praecepti de Sabbatho. De Hirco Azarel. De voto Jephtae. De coma Simsonis. De Asylis V. Test. De Cherubinis Gloriae. De Symbolis Paradisi. De immolatione Isaaci. De Femore Jacobi percusso et claudicante. De Samuele nato et cantico matris Annae. De Septuaginta Septimanis Danielis. De corpore, velo, et sepulcro Mosis. De Benedictione Aaronis. De Regeneratione V. et N.T. De Justificatione peccatoris ex opere cum sub N. tum praesertim sub Vet. Test. De Purgatione Leprae, menstrui et impuri ex mortuo. De praejudiciis et erroribus ex neglectu et ignorantia Prophetiarum profectis. - Causa Dei, oder des zerrütteten und verlassenen Zions Klage. Ihr Königl. Majestät in Preussen pflichtmäszig vorgetragen. Duisb. 1716. 4 T. Buitendien liet hij nog tal van manuscripten na, maar zoo onleesbaar en gehavend, dat tot uitgave daarvan niet kon besloten worden. Litteratuur: Biblioth. Hist.-Philol. Theologica Bremensis Cl. VII, Fasc. V, p. 897-905. - Miscellanea Duisburg: T. I, p. 551-553. - Adelung, Fortsetz. u. Ergänz. zu C.S. Jöchers Allg. Gel. Lex. 2er Bd. (Leipz. 1787), k. 2187, 2188. - v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 448. - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 156. - Allgem. Deutsche Biogr. 13ter Bd. (Leipz. 1881), S. 334. - Winkler Prins, Geïll. Encycl. 4e dr. IX, blz. 553. - Ypey, Bekn. Letterk. Gesch. der System. Godg. II, blz. 182-184. - Dez., Gesch. Kr. Kerk 18e e. VII (Gesch. v.h. Kerkgen. der Herv. 18e e. II1), blz. 452. - Bouman, Gesch. Geld. Hoogesch. II, blz. 78. - Boeles, Friesche Hoogesch. II, blz. 319. - Alb. Stud. L. Bat., k. 605. - Id. Gelro-Zutph., k. 34a. |
|