kreeg hij er enkele jongeren tegen zich, die trachten te bevorderen dat hij wegens zijn hoogen leeftijd emeritaat zou vragen. Zelf achtte hij zich nog voor zijn werk voldoende in staat. Zijn kerkeraad verzocht hem voort te gaan tot zijn 80e jaar. Na gehouden stemming van manslidmaten bleken 24 voor en 80 tegen zijn emeritaatsaanvrage. Eveneens viel het voorstel om hem op te dragen 's Zondagavonds een Engelsche preek te houden. Intusschen ontving hij een beroep naar Eastmanville, Mich. Hij nam afscheid van Coldbrook zonder eenig scherp woord.
In zijn laatste uitgestrekte plattelandsgemeente, waartoe slechts 30 gezinnen behoorden, bleef hij nog werkzaam van 24 Mei 1906 tot 26 Sept. 1910; toen, bij het ingaan van zijn emeritaat, preekte de 85jarige afscheid m. Pred. III:1.
Noch in den kerkeraad, noch in de gemeente Eastmanville had men erop aangedrongen dat hij zijn bediening zou neerleggen, maar een hardnekkige aanval van rheumatiek had hem hiertoe gebracht. In 1912 genas hij van deze ziekte geheel.
Behalve te Danforth en in zijn laatste gemeente, waar de omstandigheden dit niet toelieten, preekte hij altijd drie malen op een Zondag. Ook als emeritus preekte hij soms twee- of driemalen op een Zondag. Zelfs nog op 90jarigen leeftijd betrad hij nog den kansel. Hij overleed te Eastmanville den 21en Aug. 1922.
Hulst gold uiterlijk als type van een schoon, krachtig, kerngezond man, achter wiens schoon uiterlijk een echte mannenziel huisde met een rijk gemoedsleven, zonder ook maar een zweem van iets vrouwelijks. Ook na zijn vestiging in Amerika bleef hij in zijn hart een echt Nederlander. Allengs verwierf hij zich een vast karakter, waardoor hij wist wat hij wilde, en wilde wat hij wist. Hij was een man uit één stuk. Zijn verstandswerkzaamheid ontwikkelde zich meer in de richting van het handelen dan van het beschouwen. Voor het denkend beschouwen der dingen in hun laatste gronden en oorzaken waren de omstandigheden hem trouwens niet gunstig.
Hij was kennelijk iemand van eigen stempel, hetgeen ook uitkwam in zijn geestelijk leven. Schortinghuis' Innig Christendom, waarmee hij reeds in zijn jeugd kennismaakte, was hierop van invloed. Toch werd hij niet met zijn hart, maar met zijn hoofd een eenzijdig objectivist. Al was hij huisvader van een groot gezin en predikant achtereenvolgens in twee werelddeelen, hij doorleefde niet vele sterke émoties, ook niet van de hoogere cultuur en de practische politiek. Maar op het huiselijk en kerkelijk gebied, waarop hij zich bewoog, betoonde hij een voorbeeldige trouw. Meermalen vond hij bestrijding van de zijde dergenen, die een meer ‘onderwerpelijke’ prediking begeerden, hoewel hij bij zijn pastoralen arbeid telkens sterk aandrong op den ‘verborgen omgang met God’.
Hoewel hij naar zijn eigen verklaring lang de studiën van Dr. A. Kuyper in ‘De Heraut’ met warme belangstelling volgde, kon hij zich niet vereenigen met de daarin ontwikkelde leer van een eeuwig genadeverbond, waarin alleen de uitverkorenen waarlijk bondgenooten waren. En diens beschouwing van de sacramenten enz. leidde tot een resultaat, waartegen Hulst evenzeer bezwaar had. Reeds in De Wachter, het door hem jarenlang geredigeerde weekblad, (Jrg. 23 No. 24) deelde hij deze bezwaren mede. In zijn Supra en Infra richtte hij zich tegen Dr. A. Kuypers voorstelling van den kinderdoop op grond van een ‘onderstelde verkiezing.’
De keer in zijn theologisch denken, waarbij hij sterk ‘voorwerpelijk’ werd, dagteekent van zijn verblijf te Ferwerd. Te voren was naar zijn eigen getuigenis zijn prediking meer een prediken van den ‘Christen’ dan van den ‘Christus’