Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Dithmar Huisman]HUISMAN (HUYSMAN) (Dithmar), geboren te Harderwijk den 19en Nov. 1759, werd ald. als student ingeschreven den 11en Aug. 1778. Hij beoefende de wijsbegeerte en de godgeleerdheid, en verdedigde er den 22en Juni 1782 onder Prof. B. Nieuhoff een philosophische dissertatio de felici hujus mundi necessitate. | |
[pagina 401]
| |
Vervolgens liet hij zich den 26en Sept. 1785 inschrijven als student te Leiden. Geëxamineerd door de classis Tiel den 7en Febr. 1787 werd hij den 1en Apr. d.a.v. bevestigd te Rijswijk (in gen. classis) door Ds. W. de Roo, pred. te Tiel (m. Tit. II:15; intr. m. Lc. XI:28). Vandaar vertrok hij naar Apeldoorn, waar zijn bevestiging plaats had den 2en Aug. 1789 door Ds. R. Sweigholt, pred. te Voorst (m. Lc. XXIV:48; intr. m. Fil. IV:13; afsch. te Rijswijk 12 Juli m. Pred. XII:13, 14). Zijn derde standplaats was Vlissingen; hier werd hij den 18en Juli 1802 bevestigd door Ds. P. Hugenholtz, pred. ald. (m. 2 Thess. III:1; intr. m. 1 Thess. I:3a; afsch. te Apeldoorn 4 Juli m. Joh. XVII:4b). In 1803 vertrok hij naar Utrecht, waar dezelfde Ds. P. Hugenholtz, destijds pred. ald., hem den 14en Aug. bevestigde (m. Joh. IV:34-36; intr. m. Lc. XVII:5; afsch. te Vlissingen 24 Juli m. 2 Cor. I:12). In het volgende jaar werd hij door Curatoren der Utrechtsche Hoogeschool benoemd tot hoogleeraar der Philosophische Zedeleer en Kerkgeschiedenis. Zonder zijn predikantsbediening neer te leggen aanvaardde hij tevens zijn ambt als professor den 14en Juni 1804 met een Oratio de diversis, quae vera conciliat eruditio in vita hominum, tam privata quam publica commodis. Deze oratie werd niet uitgegeven, evenmin als de redevoering, die hij in 1809 hield bij het nederleggen van het rectoraat, welke tot titel had: Diversitas classis hominum et status constituut solum salutis humanae societatis fundamentum. Behalve zijn hiervóór vermeld dispuut van 1782 (Harderv. Z. j. 4o.) is geen geschrift van zijn hand ooit gedrukt, noch vóór noch gedurende zijn professoraatGa naar voetnoot1), dat met zijn dood, den 8en Jan. 1822 eindigde. Hij behoorde tot de Litterarische Faculteit. Dat hij, evenals andere Harderwijksche hoogleeraren, zijn colleges in de Kerkgeschiedenis in het tiende morgenuur aankondigde met de bijvoeging: aut aliis (horis) auditoribus magis commodis, wijst volgens Sepp t.a.p. erop dat de hoorders gelokt moesten worden, indien er maar wilden komen. Hij was artium lib. magister en philos. doctor, en lid van het Prov. Utrechtsch Genootschap. Hij huwde den 22en October 1812 te Utrecht met Jkvr. Suze Christina Strick van Linschoten, (overl. te Utrecht 13 Apr. 1823.) Portretten zijn van hem niet bekend. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 442. - Kobus en de Rivecourt, Biogr. Wdb. II, blz. 826. - Alb. Stud. Ac. Gelro-Zutph., k. 136b. - Id. L. Bat. k. 152. - N.C. de Fremery, Oratio de Chemiâ et arte Pharmaceutica ad maiorem perfectionem in Belgio evehendis, p. 23, 56, in: Ann. Acad. Rh.-Traj. 1821-1822. - Jod. Heringa El fil., Oratio de auditorio Acad. Rh.-Traj. etc., p. 25, 158. - Bouman, Gesch. Geld. Hoogesch. II, blz. 424, 425. - Sepp, Pragm. Gesch. Theol. blz. 99. - Boekz. 1782b, 210. - Nav. XII (1862), blz. 211. |
|