Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Sipke Huismans]HUISMANS (Sipke), geboren te Loënga (Fr.) den 10en Maart 1873, bezocht ald. de Lagere School, vervolgens de H.B. School, en werd na afgelegd Staatsexamen student aan de Vrije Universiteit. Hier werd hij gevormd door Dr. A. Kuyper en Dr. F.L. Rutgers, hetgeen beslissend was voor de richting, die consequent heel zijn verder leven kenmerkte. Nog een zijner laatste vermaningen op zijn sterfbed getuigde daarvan. In 1900 toegelaten tot de bediening des Woords in de Geref. Kerken, | |
[pagina 402]
| |
nam hij van de beroepingen op hem uitgebracht die naar Anjum aan, waar hij den 25en Aug. 1901 bevestigd werd, en de meeste en beste jaren zijner bediening doorbracht, hoewel zijn ijver voor de Friesche taalbeweging er velen een gereserveerde houding tegenover hem deed aannemen; wat hij beoogde, b.v. preeken in het Friesch, ging hun te vèr. Dit, gevoegd bij een met het oog op de opleiding zijner kinderen gewenschte verandering van omgeving, bracht hem ertoe in 1916 een beroeping naar Zevenhoven aan te nemen, waar hij den 4en Juni van dat jaar bevestigd werd. Hij vond er een gemeente van nog geen tweehonderd zielen. Ontzaglijk veel had hij in Friesland achtergelaten. Ook een naam. Bij dezen overgang was iets in hem verdoft; dit sprak uit zijn oog. Te Zevenhoven maakte hij twee voor hem en zijn gezin moeilijke oorlogsjaren door, doch men maakte er hem den last dragelijk. Veel van zijn kracht werd daar gevergd, door zijn arbeid voor de Rijnlandsche Kerkbode. Den 19en Mei 1918 nam hij er afscheid, om den 26en d.a.v. zijn intrede te doen te Doetinchem. Hij gaf zich daar met al zijn kracht, hoe moeilijk hij zich in den Achterhoek ook thuis voelde. Zijn laatste levensjaren vormden een lijdensperiode. Aangetast door een ernstige kwaal ging zijn toestand op en neer. In den zomer van 1924 scheen deze verbeterd; met ontzaglijke inspanning kon hij nog een begrafenis leiden, maar bij diezelfde gelegenheid vatte hij koude, waarop hij drie weken later, den 19en Juli bezweek. Hij werd begraven in zijn geboorteplaats. Huismans' naam was wèl bekend. Doch weinigen kenden hemzelf. Zijn beteekenis lag vooral daar, waar zij voor de meesten verborgen was. Velen, die zonder meer hem zoo ‘geestig’ vonden, hebben hem miskend. Hij vond niet de waardeering, die hij verdiende. Slechts zij hebben hem verstaan, die bij hem den bitteren ernst opmerkten ten opzichte van zooveel, dat stof tot klagen gaf; voor hen had zijn woord beteekenis. Over zijn leven lag iets tragisch; het had meer tot inhoud dan hij gemakkelijk kon openbaren. Er bestond conflict tusschen den rijkdom van zijn geest en zijn gebrek aan vermogen om bepaalde émoties te wekken. Bij hem bestond het gevaar van starre vasthoudendheid aan het in de eenzaamheid van eigen leven geboren inzicht. Het ongewoon talent was hem eigen om de dingen geestig, vaak sarcastisch te zeggen. Waar hij zich in het breede leven bewoog, gevoelde men met iemand te doen te hebben van meer dan gewone beteekenis. Reeds in zijn eerste gemeente bewoog hij zich op het terrein van het sociale leven. Er was geen tak van arbeid trouwens, waaraan hij zich niet gaf; aan vakbeweging en drankbestrijding, Patrimonium en pers wijdde hij zijn beste krachten. Wat dit laatste betreft, weldra werd hij, ook buiten eigen kring, bekend als ‘De Poortwachter’, die in het Friesch Kerkblad, waarvan hij Hoofdredacteur was, zijn origineele, pittige stukken schreef, welke in den eersten tijd niet dat karakter van vasthoudendheid toonden, dat in later jaren sommigen prikkelde. Vooral op het gebied van de Friesche taalbeweging onderscheidde hij zich. Steeds worstelend met de taal, die zijn moedertaal niet was, gevoelde hij dat, zou men in Friesland het door hem beleden Gereformeerd-kerkelijk beginsel in zijn volle beteekenis verstaan, men zich moest en kon uitdrukken in de klanken van kindsbeen af gebruikt tot uitdrukking van gedachten en émoties. Hij maakte den Frieschen strijd tot een principieelen strijd. Bij de viering in 1908 te Bolsward van het feest van den ouden Frieschen dichter Gysbert Japiks, wiens gedichten goeddeels een godsdienstigen geest ademen, wees hij zijn gewestgenooten op het belang van de Friesche taal als verkeersmiddel van het geloofsleven. Met | |
[pagina 403]
| |
Ds. G.H. Wagenaar en Dr. G.A. Wumkes stichtte hij naast het bestaande ‘Selskip’ een afzonderlijk ‘Christlik Selskip for Fryske Taal en Skriftenkennisse’, en aan het tijdschrift, door dit genootschap uitgegeven. Yn us eige Tael, dat onder redactie van Dr. Wumkes verscheen, was hij een trouw medewerker. De Friesche taalstrijd was hem een godsdienstige strijd. Maar dit gaf mede aan zijn leven iets tragisch. Want de meesten, van wie hij het anders meende te mogen verwachten, begrepen hem niet. Kenmerkend was zijn afkeer van de gemeenplaats; tegen den ook onder de Gereformeerden vaak onbestreden voortwoekerenden ‘kerkelijken stijl’ heeft hij zich volhardend verzet. Noch in zijn ambtswerk noch in zijn geschriften, ook waar hij zich b.v. als ‘De Poortwachter’ niet bediende van de Friesche taal, verloochende hij zijn Frieschen aard en zijn eigen zienswijze, weleens op een manier, waaraan sommigen aanstoot namen. Zijn humor werd ook door zijn kerkelijke geestverwanten nog aleens misverstaan. Persman in zijn hart, schreef hij te Zevenhoven, wederom onder den schuilnaam ‘De Poortwachter,’ zijn bijdragen in de Rijnlandsche Kerkbode, waarvan hij hoofdredacteur was geworden. Eenigen tijd werkte hij ook mede aan het christelijk weekblad De Ster. Hierbij vooral oogstte hij teleurstelling. Hij was te zeer een kerkelijk man om ooit de taal te spreken, die paste in een orgaan, dat bestemd was ook voor zulk een kring van lezers, die zijn kerkelijke inzichten niet deelden. Daarbij had hij langzamerhand te zeer zich geconcentreerd op een paar quaesties, terwijl hij over degenen, wier standpunt van het zijne afweek, de hoornen van zijn sarcasme uitgoot. Dit deed hem alleen staan. Ten laatste vond hij nergens meer een plaats om te schrijven. Zijn prediking droeg een sterk objectief karakter. Nog op zijn sterfbed, waarop hij een enkele maal blijk gaf uitsluitend voor de Friesche taal toegankelijk te zijn, verklaarde hij twee aanvallen van den geestelijken vijand te hebben afgeslagen ‘alleen door het Woord.’ Dit teekende Huismans. De man, die vaak koud leek door zijn sterk vasthouden aan de voorwerpelijke vastheid der Schrift, was in zijn gemoed dikwijls zeer warm, waar hij nl. warmte bij anderen waarnam. De ruimhartigheid, die hem bij zijn beginselvastheid eigen was, maakte innige samenwerking tusschen hem en ambtgenooten van andere gezindten steeds mogelijk. Huismans werd in 1911 afgevaardigd door Friesland-Noord naar de Generale Synode der Geref. Kerken. Sinds 1921 was hij leeraar voor godsdienstonderwijs aan de Groen van Prinstererschool te Doetinchem. Hij huwde te Anjum met Lina Banda, wier vader aldaar notaris was. Behalve de bijdragen van zijn hand in de reeds vermelde bladen bestaan van hem de volgende afzonderlijk verschenen geschriften: Voor het zilveren Jubeljaar der V. Univ. Rede over de vrijheid der conscientie en de officieele wetenschap. Wageningen. 1904. 8o. - [Met M. v.d. Berg, J.H. Houtzagers e.a.], Alle man in 't geweer. Eene wapenschouwing bij rechts en links. Wageningen. 1905. 8o. - Wachter ho let is it yn e nacht? Tijdpr. Snits. 1915. 8o. - Preekjen yn eigen tael. Taspraek halden op e Friezendei to Snits 26 Juli 1916. Snits. 1916. 8o. - Bline Simson. Snits. 1918. 8o. - Lytse imperialisten. Snits. 1918. 8o. - Zijn Friesche geschriften en brieven zijn verzameld in den bundel Ta in Tinkstien. Boalstert. 1927.Ga naar voetnoot1) Vgl. ook: Us eige Tael. 1909-1924. | |
[pagina 404]
| |
Litteratuur: J. Waterink, Ds. Sipke Huismans (m. portr.) in: Jaarboek t. dienste v.d. Geref. Kerken in Ned. 9e Jrg. (1925), blz. 304-309. - Dez.: in de Geld. Kerkb.: art. na H.s' overlijden. - G.A. Wumkes, Bodders yn de Fryske Striid. Boalsert. 1926, blz. 668-682. - Dez., Sipke Huismans, in: Heitelân. 1924, blz. 358, 359. - Dez., Léste eare, in: Us eige Tael. 1924, blz. 115-117. - Dez., Ut Huismans syn brieveskat, ibid., blz. 119-123. - G. Kamerling, Op it Hof to Loënga, ibid. blz. 117. - A.M. Wybenga, Us earste foarsitter, ibid., blz. 113-115. - Leeuw. Kerkbode 2 Aug. 1924. - De Reformatie, 4e Jrg. No 44. 1 Aug. 1924. - J. v.d. Tol, Ds. S. Huismans, in: Sljucht en Rjucht. 1924, blz. 363. - R.W. Canne, De skiednis fen it ‘Boun fen Fryske Selskippen bûten Fryslân’ in: Swanneblommen. 1920, blz. 154. - E.B. Folkertsma, Tsûgenis. 1920, blz. 83-85; 1921, blz. 83. - D. Kalma, Boekeskôging, in: Frisia. 1916, blz. 192. - E.B. Folkertsma, De Fryske Striid, in: Frisia 1916, blz. 341-345, 368; 1918, blz. 82-84. - D. Kalma, Bioardieling fen Lytse Imperialisten en Bline Simson, in: Frisa. 1917, blz. 126, 224. - Dez., Kalvinisme en Fryske Striid, ibid., 1917, blz. 187-191. - P. Sipma, in: Utsteld Underwysadres in: Heitelân, 1919. blz. 22, 38, 52. - Dez., Ds. Huismans als skiedskriuwer in: Heitelân. 1921, blz. 574. - N. Rott. Crt. 24 Juli 1924. Av. Blad D. |
|