[Frederik Willem Nicolaas Hugenholtz Jr.]
HUGENHOLTZ Jr. (Frederik Willem Nicolaas), zoon van zijn gelijknamigen vader (zie vorig art.), werd geboren te Zierikzee den 24en Juni 1868. Hij werd ingeschreven als student te Leiden den 8en Nov. 1890. Zonder radicaal vertrok hij vandaar en voltooide hij zijn studiën bij de Unitariërs in N.-Amerika, waarheen hij straks zijn ouders volgde. Na in Meadville (Penn.) en in Harward University (Mass.) het radicaal van Theol. Doctor behaald te hebben, trachtte hij een kerkelijke gemeente te stichten, eerst in een plaatsje, waar vele Groningsche en Friesche boeren gevestigd waren, doch waar zijn pogingen door hun onverschilligheid mislukten. Elders had hij succes, en kwam hij een tijdlang te staan aan het hoofd van een eigen Nederlandsche kerkelijke gemeente te Muskegan (Mich.), die zich al ras uitbreidde. In 1895 gaf hij gehoor aan de uitnoodiging der afdeeling Schiedam van den Ned. Protestantenbond, om als haar voorganger op te treden. Hier ijverde hij voor een vrijzinnig godsdienstig socialisme. Hoe hij zich dit voorstelde is door hem uiteengezet in een briefwisseling met een vriend in het orgaan Onze Kring.
Door zijn persoonlijke kwaliteiten en zijn socialistische beginselen verwierf hij zich vele vrienden. Maar ook kreeg hij velen tegen zich. Aanvankelijk bleef dit meer bedekt, maar eerlang kwam het tot een conflict. Bij gelegenheid nl. der troonsbestijging van H.M. Koningin Wilhelmina weigerde hij als voorganger van zijn Schiedamschen kring een toepasselijke rede te houden en gaf hij in overweging daarvoor een anderen spreker uit te noodigen. Toen men er echter op bleef aandringen, voldeed hij aan het verzoek, maar op een wijze zoozeer aan alle geestdrift gespeend, dat velen hem dit kwalijk namen. De twistappel was geworpen. Aan denzelfden avond van den nationalen feestdag had hij aan een sterfbed in een Schiedamsche arbeiderswijk een ontmoeting, die hem prikkelde om in Onze Kring een artikel te schrijven, dat de maat deed overloopen.
Zoo kwam het ertoe dat hij met ingang van 1 Mei 1899 zijn ontslag indiende. Op een kort daarna gehouden ledenvergadering werd met applaus een motie aangenomen, waarbij hem dringend verzocht werd zijn aanvrage in te trekken.
Intusschen schreef Hugenholtz een zelfverdediging in Onze Kring, die aanleiding gaf dat de gemeenteleden zouden beslissen. Het slot was dat hij in deze zaak overwon. Hij meende dat zijn roeping lag niet onder den arbeidersstand, maar onder de bourgeoisie. Van de S.D.A. Partij scheidde hem alleen verschil van methode. De sociale quaestie was z.i. meer omvattend dan de arbeidersquaestie. De bourgeoisie wilde hij niet aan eigen lot overlaten. Het door hem ingenomen standpunt moest hij echter vaarwel zeggen, nadat velen zijner klassegenooten onvatbaar waren gebleken voor het volgens Hugenholtz geboden ‘altruïsme’. Daarop legde hij nog in 1899 vrijwillig zijn ambt neer en sloot zich aan bij de S.D.A.P.
Wat hij zich voorstelde was een arbeiderskerk, die de eenheid zou prediken van arbeid en geloof. Die Kerk moest en zou er naar zijn inzicht komen voor den godsdienst zelf.
Na zijn aftreden als predikant werd Hugenholtz in Sept. 1901 gekozen tot lid van